woensdag 3 december 2014

Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart

Lekker lezen. Mooi over natuur en muziek.



De liefde voor zijn moeder gaat ver. Toch net niet ver genoeg om af te haken.
"Ik kijk naar mijn moeder. Ik wil haar omhelzen maar ik durf niet, ik wil haar kussen zoals mijn vader haar kust, kort en snel en achteloos." [Als hij vader en moeder speelt met zijn moeder.]
Of als de ouderlingen aan haar ziekbed allerlei dreigementen uiten; zijn woede is begrijpelijk. Het molesteren van de ouderlingen gaat (te) ver, maar dat vind hij zelf ook. " 'Ik verzuip je,' hoor ik iemand gillen. Ben ik dat zelf?" ... "Ik wacht op de rijkspolitie. Ik kan mij niet voorstellen dat er geen politie zal komen."

Geloof
"Want dat vooral was het resultaat van die kerkgang: plotseling begon ik nog sterker te twijfelen aan het Evangelie dan ik daarvoor al deed daar de blijde boodschap juist voor deze teleurstelling niets achter de hand bleek te hebben. Wat kon het voor nut hebben verlost te worden door Christus en na je dood naar de hemel te gaan als zij toch alleen maar bang voor je was en voor je wegvluchtte. ... Het was een primitieve, vreemde, beangstigende gedachte maar toch zo reëel dat ik haar wilde vergeten om het geloof te behouden."
" ... en tenslotte fietste ik in de duisternis terug. Terwijl die gelijkmatige beweging mij toch weer enigszins rustig maakte, wist ik dat er iets onherstelbaars gebeurd was, ik had krampachtig geprobeerd het geloof te behouden en het bezoek aan die kerk was bedoeld als bezegeling daarvan en nu zou mij niets meer resten dan krampachtig proberen het geloof te verliezen."

Er staat: 'proberen het geloof te verliezen'. Het geloof speelt ook in de rest van zijn leven een belangrijke rol.

"Hier had ik ook bloedend kunnen liggen, denk ik. Hij heeft wel toegelaten dat mijn voet wankelde, maar nu doet Hij me dan toch nederliggen in grazige weiden. Ik ben wel verbazingwekkend dicht bij het dal van de diepe schaduwe des doods geweest maar Hij heeft één ogenblik van medelijden gekend, Hij die mijn moedr niet tot zich nam als Henoch."
"Ik denk weer aan psalm 23 die ik pas vandaag voor de eerste maal heb begrepen. ... de psalmdichter ... Hij heeft ingezien dat deze vredige, zuivere avondschemering verzoent met de dood. Hij heeft ingezien dat doodgaan zuivert, dat sterven reinigt. Daarbij past ook niet de gedachte aan opstanding uit de dood, dat zou oneerlijk, onwaardig zijn. Hij maakt geen toespeling op die opstanding in zijn Mattheuspassion."

Naast geloof is er veel bijgeloof en daarmee samenhangende dwanggedachten. Alles min of meer rond Martha, zijn onbereikbare jeugdliefde.

Druiven roepen positieve herinneringen aan zijn jeugd op. Hij gaat weer druiven kweken in de kassen waarin zijn vader vroeger druiven kweekte, die op een gegeven moment vervangen werden door tomaten. Later eet hij -ongevraagd- druiven bij Ernst.

Kweker
"Van jongsaf heb ik de bedrijven van mijn vader en mijn ooms veracht. Ik wilde geen tuinder worden, ik wilde beroemd worden ..." Toch wordt Maarten kweker, en hij wordt daarmee beroemd als celbioloog.
En passent gaat het ook nog even over klonen, en de naïeve wetenschapper die denkt dat door zijn uitvinding de wereld beter wordt.

zaterdag 30 augustus 2014

De hond in het lege huis van Anton Koolhaas

Mooi! Droevig, herkenbaar en lief.
Jacqueline en Paul ("het paar") vormen een mooie twee-eenheid. Niet overdreven, maar vertrouwd, herkenbaar. De schrijfstijl is helder, en op een bepaalde manier dichtbij. Net vaak/sporadisch genoeg stelt de schrijver vragen die je zelf ook zou stellen. Maar het gaat gelukkig niet zo ver dat er een onderonsje tussen schrijver en lezer wordt gecreeerd. Of hij geeft je heel even het begin van het idee dat hij vanuit de hond schrijft en dat je dus gedachten van de hond leest en dat houdt dan precies op tijd weer op. Niet onrealistisch dus, maar 'gewoon' wat je zelf ook zou kunnen denken dat een hond denkt. Hetzelfde gebeurt ook wel eens met de verteller en Paul.
De loop van het verhaal is niet verrassend, maar dat hoeft ook niet.
Ook herkenbaar is de tweestrijd in Paul tussen hoop en realisme.


Verhaal: Jacqueline en Paul zijn op hun vaste vakantie-eiland. Jacqueline verdrinkt/komt niet terug van het zwemmen. Paul weet meteen dat ze nooit meer terug zal komen en blijft tegelijkertijd hoop houden, tot hij zeker weet dat ze niet terugkomt. Dan wil hij zelf ook verdrinken, maar dat mislukt.
'De hond in het lege huis' slaat op dat Paul denkt dat hij de vakantiehond heeft opgesloten in het vakantiehuis. Hij gaat terug om hem te bevrijden (en zich te verdrinken), maar de hond is niet in het huis. 

Het vreemde hotel waar niemand lijkt te mogen blijven slapen heeft iets onrealistisch. Maar het is nodig om Jacqueline een laatste rustplaats te kunnen geven, en dat is voldoende verklaring.
"Toch kon niemand zeggen, dat het hotel er luguber uitzag. Het was groot en helder en leeg. Men kon er inderdaad logeren in door licht en ziltheid uitgebeten, zeer heldere kamertjes en ijzeren ledikanten met onbeslapen lakens, waartussen men wel hel fijn zout moest vermoeden."

Het verhaal is niet alleen droevig trouwens: "Alle kleuren van zee-anemonen meldden zich stuik voor stuk en zelfs de grote krabben, die soms plotseling over een rots draafden, hadden iets joligs. Ze hadden dan ook poten geoneg om mee te zwaaien en als e bij vergissing eens hun houvast verloren en een rotsje lager tuimelden, dan kón dat, wat hun betrof."

"Dan komt ze terug en groeit uit het water, het strand op en is mooi"
Dit is het mooiste stukje van het citaat, maar het vervolg is veelzeggend:
"... en wie weet geheimzinnig om wat ze zo ver in het water dat ze er bijna aan toebehoorde, gedacht zal hebben en overpeinsd. Er is zo veel water om zo'n zwemmer heen, dat er toch allicht een gedachte zal bestaan van een toebehoren aan de zee. Of niet?"

"Een ontzettend klein stipje kan een interessant schip worden, maar het neemt er zijn voor."

"Paul wilde in ieder geval eerst nog in het huis kijken, maar er was niets. Het effect van alles, dat op zijn plaats ligt en onberoerd, kan erger zijn dan van een aardbeving."

En dan is er nog het ravijn, onpeilbaar diep en waar altijd kou als een soort voorbode van de dood uit omhoog komt.
En de zeeman en zijn vriendin met het niet-lopende café 'Caprice'. De enige mensen met wie Paul contact heeft, maar ook niet echt.

donderdag 21 augustus 2014

Hij bestaat uit Op de rug gezien van Margriet de Moor

Licht mysterieus verhaal over een zoektocht naar een dinosauriër.

Variations pathétiques uit Op de rug gezien van Margriet de Moor

Mooi verhaal met onderhuidse spanning over een uit de stad gevluchte pianolerares die via een leerling met zijn vader communiceert.

donderdag 7 augustus 2014

Het jaar van de Kreeft van Hugo Claus

Geen vrolijk boek over een moeizame relatie, mensen die niet gelukkig mogen zijn van zichzelf, het ongeluk zoeken. Mensen die zelf ook niet weten waarom ze zo doen.


Uiteindelijk blijkt er nog een groter ongeluk te zijn dan Toni zelf opzoekt. Of het moet zijn dat ze met haar ongezonde levensstijl (veel drank, sigaretten en drugs) deze ziekte heeft opgezocht maar dat lees ik er niet echt in. De kreeft (sterrenbeeld) als iemand die in het verleden leeft, en de kanker die een einde aan het leven maakt. Een echte toekomst had ze toch al niet.
In de jaren zeventig was kanker natuurlijk nog veel onbekender. Was het voor de grote angst? Het eufemisme 'Ka' bestond duidelijk al.
Maar eigenlijk speelt kanker niet eens zo'n heel prominente rol. Toni noemt één of twee keer dat ze er bang voor is. Pierre scheldt haar een keer uit met 'krijg de kanker' en dan is haar antwoord: 'heb ik al.' (maar dat weet ze dan nog niet)

De tegenstelling tussen arm en rijk, hippies en burgers. Pierre is rijk, en meer een burger dan een hippie. Hij doet even aardig mee met Toni, maar voelt zich niet echt op zijn gemak in haar vriendengroep. Uiteindelijk realiseert hij zich ook dat hij haar buiten zijn eigen vriendengroep heeft gehouden.
Toch is het Pierre die Toni van een seksuele blokkade of in ieder geval onvermogen om klaar te komen afhelpt. Toch verwacht Toni iedere keer een beloning van Pierre als ze met hem naar bed is geweest.

Korte hoofdstukken. Je krijgt (daardoor?) geen vat op het verhaal, dat komt overeen met dat ze het zelf ook allemaal niet zo weten. Pierre is zicht bewust van zijn vreemde keuzes, maar is daar nog redelijk consequent in. Hij kiest voor haar ellende. Niettemin spreekt ook hij zichzelf tegen, al is het alleen maar in gedachte.
Toni is daar nog extremer in.

Het jaar van de kreeft' speelt zich af in de vroege jaren zeventig in Amsterdam en werd geschreven in de periode dat Hugo Claus daar woonde en een verhouding had met Kitty Courbois, op wie het boek gedeeltelijk is geïnspireerd.

donderdag 17 juli 2014

1984 van George Orwell

Intrigerend boek waar je niet vrolijk van wordt. Qua taal vind ik het niet altijd lekker lezen, daar moet het het niet van hebben voor mij. Er is genoeg anders. Wat het zegt over taal is wel intrigerend en graag zou ik alle regels van Nieuwspraak en gewoon het hele woordenboek kennen.



Thema is onmiskenbaar de totalitaire staat waar je nergens veilg bent, zelfs niet in je hoofd. Vertoont de huidige maatschappij nou trekjes van het Oceanië uit het boek? Ik denk dat het een groot verschil is dat er niet één organisatie met één doel achter zit in de huidige maatschappij. Je wordt overal in de gaten gehouden, maar vooral door verschillende commerciële instellingen. Maar misschien is dat naïef en komt al die info ook bij één overheidsinstantie. Dat is dan toch ook een verschil want in Oceanië weet iedereen dat hij bekeken wordt. Ik zie het boek ook meer als een aanklacht tegen ‘andere regimes’ dan een waarschuwing voor waar we naartoe zouden gaan. Maar dat is misschien meer geredeneerd vanuit 2014 dan vanuit 1948.

Opmerkelijk dat familierelaties ondermijnd worden. Ik heb me nooit zo gerealiseerd dat dat sterke krachten zijn die je als totalitaire staat kunt gebruiken (de dreiging dat familieleden bij een evt. straf betrokken worden, werkt zeer preventief) of kunt ondermijnen zodat het niet tegen je ingezet kan worden. Hier gebeurt het laatste. En tegelijkertijd, zoals ook al in het boek zelf geconstateerd wordt, wordt de grote leider aangeduid met ‘broer’.

zaterdag 28 juni 2014

Robinson van Doeschka Meijsing

Lekker literatuurboek. Er wordt een stille spanning gecreëerd, vooral in het begin.

Misschien komt het doordat ik ze vlak na elkaar lees (maar ik ben niet de enige zie ik op internet): ik zie in de verhalen en thema's van Terug tot Ina Damman en Robinson parallellen: pubers op een middelbare school die min of meer buitenbeentje zijn, allebei een ontbrekende vader (al is dat in Robinson niet het hele verhaal het geval), een typische rol voor de moeder (wel verschillend hoewel ze allebei goed contact maken vet het vriendje/vriendinnetje van hun kind) een onduidelijke liefde, samen schaatsen en iets met een mutsje en de trein.
Er zijn natuurlijk vooral ook verschillen. Robinson gedraagt zich heel anders dan Anton. Zij vindt het niet erg om er niet helemaal bij te horen, Anton doet verschrikkelijk hard zijn best en kan goed leren. Robinson blijft zitten.

Daniël is nog meer buitenbeentje dan Robinson en zoekt dat heel erg op. Hij is  degene die het duivels en heksenthema door het verhaal laat lopen. Daniël treedt ook op met een travestie-act. Hij is het neefje van de rector, die zich actief met hem bemoeit en ook met Robinson. Hij eist al vroeg een rol op, door Rtobinsons beschouwing over hem.
De relatie tussen Robinsons vader en moeder is vreemd. Robinson zit daar op een vreemde manier tussen. Er is Johanna Freida (lerares Duits) voor wie Daniël bewondering koestert, met wie ze vriendschappelijk omgaan, en die een relatie aangaat met de vader van Robinson.
Als ze les krijgt over water, zijn de relaties in het molecuul een belangrijk onderdeel (een deel dat Robinson overigens niet zo veel zegt), de O wordt als eenzaam beschreven.
Aan het einde komt Robinson onthecht op mij over.

zaterdag 17 mei 2014

Cirkel in het gras van Oek de Jong

Het boek begint veelbelovend. Een mooie schets van een ontmoeting die nog geen echte ontmoeting is. Gaandeweg raak ik de verbinding een beetje kwijt. De taal blijft mooi en de kunst is een fijn (deel)decor.



Zoals ik wel vaker heb: sommige reacties vind ik vreemd, maar ik ben dan altijd geneigd te denken: "Zo kan het blijkbaar ook." en er relatief simpel overheen te lezen. Nu een keertje niet. Voorbeeld:
"'... ik zal je aan haar voorstellen. Als je daar tenminste prijs op stelt.' 'We zien wel, Joe.'"
Dat vind ik dus vreemd, onaardig. Als je het niet wil, zeg je dat en als je het nog niet weet, kun je dat ook zeggen. En als je het niet durft te zeggen, durf je ook niet te zeggen 'We zien wel.' Nu lijkt het of het haar niet interesseert wat hij zegt. Hij had net zo goed iets anders kunnen voorstellen. Heeft ze eigenlijk wel gehoord wat hij voorstelde?

En zo is het eigenlijk ook met de verhaallijn. Ik snap niet waarom Hanna verliefd wordt op Andrea en andersom al helemaal niet. Ik snap vervolgens niet waarom ze zo moeilijk tegen elkaar doen.
Ik lees blijkbaar over te veel dingen die ik niet begrijp heen en dan snap ik het hele verhaal niet meer.
Ook Leda, Andrea's dochter kan ik maar moeilijk volgen. Wat vindt ze van Hanna? Ze lijkt ermee te worstelen maar hoe en waarom precies is voor mij niet helder.
Zucarelli kan ik iets beter volgen. Zijn relatie met Andrea is niet helemaal helder voor me, maar die is misschien ook niet zo duidelijk.

En we hebben er iig de Sant Ivo aan overgehouden :) Ik had er nog nooit van gehoord en heb plaatjes van de kerk opgezocht nav het boek: Zeker mooi (en leuk voor Ivo). Nog meer geleerd, over Italië: in de jaren zeventig hadden ze daar dus echt problemen met de Rode Brigade, een linkse terroristische organisatie.
Hoewel ik een paar keer getwijfeld heb of ik het wel uit zou lezen, vind ik het nu toch ook wel jammer dat het afgelopen is. Ik 'mis' vooral Joe, de beeldhouwer.

vrijdag 16 mei 2014

Vertraging van Tim Krabbé

Lekker wegleesverhaal. Niet echt spannend, maar dat hoeft ook niet. Je wil niet echt weten hoe het afloopt, want dat kan toch nooit veel goeds zijn op een geloofwaardige manier, maar net als Jacques vind je het wel oké dat het nog even niet ophoudt. Prima zinnen. Redelijk geloofwaardig voor mij, hoewel ik wel een paar keer dacht: in het echte leven zou Jacques nu weggegaan zijn.



Belangrijkste thema dat ik eruit haal: keuzes. Jacques kiest ervoor om haar op te zoeken en met haar mee te gaan. Vervolgens kiest hij niet echt meer, of eigenlijk kiest hij ervoor om niets aan de situatie te veranderen, om te volgen. En dat terwijl hij er wel degelijk regelmatig over nadenkt om andere keuzes te maken en dat ook lijkt te willen. Hij doet niets, deels uit onzekerheid over wat hij wil, deels uit een soort lethargie. Geen keuze maken, niets doen is ook een keuze of heeft iig consequenties net als een keuze.

Jacques is lang geleden bedrogen door Moniek, maar zij bedroog daarmee ook deels haarzelf. Ze had voor hem kunnen kiezen en heeft daar ook over getwijfeld. Jacques heeft dat nooit geweten. Hij heeft alleen maar de boodschap gekregen dat de verliefdheid van Moniek een grap was. Toen ze weer bij elkaar waren, was dat niet een keuze uit liefde. Moniek doet alsof ze een liefdesrelatie hebben en hij doet eraan mee. Hij blijft twijfelen of ze oprecht is en Moniek voedt die twijfel ook. Maar uiteindelijk schiet ze zichzelf dood als hij bij haar wegwil, ze had ook hem dood kunnen schieten.
Zelf bedriegt Jacques Sonja. Zij denkt waarschijnlijk dat hij helemaal niet (meer) van haar houdt. Hij zegt en denkt wat anders, maar handelt daar niet naar, hoewel hij zich dat wel voorneemt. En als hij dan eindelijk handelt, blijtk het op basis van een verkeerde interpretatie en geeft hij op. Ook al weet ik als lezer meer dan Sonja, ook mij overtuigt hij niet.

Moniek doet veel slechte dingen die Jacques tegenstaan. Toch blijft hij.

"Bij haar eerste poging om hem op te zeten klapte MOnieks paraplu om tot een hulpeloze zwarte tulp."

“Toen was het gemakkelijk om verliefd te zijn, wat nog niet gevormd is past altijd. Nu hebben we een leven, nu past niet alles meer. Als we nu verliefd zijn, dan is het iets waard.”

"En hier: de mensen die hen nu zagen zouden vertellen wat ze zagen - als hij zich op zijn hoofd krade zouden ze zeggen: hij krabde zich op zijn hoofd. Hun onzichtbaarheid was in het omgekeerde veranderd; het was alsof heel Australië door de ogen van de drinkers al meekeek."

"`Of ze leuk is, of ik haar mag, het doet er niet toe. Ik heb haar dertig jaar geleden die ene dag meegemaakt, en toen ik in Sydney de kans kreeg om trouw te zijn aan die dag, aan de Jacques die ik door haar ben geworden, heb ik dat gedaan. Ik had geen keus, als een kind dat met zijn ouders mee moet, als een spook dat moet spoken in het huis dat hem is toegewezen.'"

donderdag 15 mei 2014

Isabelle van Tessa de Loo

Meeslepend verhaaltje, ik heb het lekker weggelezen. Niet briljant, maar prima.



Het idee dat schoonheid net zo'n last is als lelijkheid is niet heel verrassend, en vriendschap tussen gijzelnemer en gegijzelde is ook een cliché dat hier makkelijk wordt ingevuld. Maar doordat het allemaal wel mee blijkt te vallen met de ellende die Isabelle heeft ondervonden van haar schoonheid en het dus vooral leugens zijn, krijgt het toch weer een twist.
Het idee van het vastleggen van verval heeft ook wel iets. Tijdens het lezen was ik iig wel benieuwd naar de schilderijen.
En dan is er ook nog de zielige schoolmeester. Bernard Buffon. Isabelle heeft hem ooit gered van een situatie waarin hij terecht was gekomen omdat hij lelijk was. Nu redt hij haar van een situatie waarin ze terecht is gekomen omdat ze mooi is. Maar ze had zichzelf ook kunnen redden, als hij het niet had verpest voor haar (Jeanne geloofde Isabelles zielige verhalen tot ze de waarheid hoorde van Bernard.) Als Isabelle eenmaal dichtbij is voor Bernard verliest hij zijn interesse en focust zich op de verdwenen Jeanne.






zaterdag 26 april 2014

Rico's vleugels van Rascha Peper

Lekker leesboek.


Knap hoe sympathie maar vooral begrip wordt opgebouwd voor de pedofiele verlangens van Eduard. De foto op de voorkant doet me trouwens denken aan die schaatser: Falco Zandstra. Heel onhandig want dat past natuurlijk voor geen meter bij het karakter van Rico. Ook voor Rico bouw je sympathie en begrip op. Hij haalt rotstreken uit, lijkt de dingen die hij doet vooral voor het gewin te doen. Maar hij heeft ook wel heel weinig en wordt door zijn omgeving (ouders, vrienden) nou niet echt gestimuleerd het goede te doen. Uiteindelijk zit er een groot verlangen naar geborgenheid naar een vader in hem. De ellende is dat Eduard echt wel lief voor hem wil zijn, maar de koppeling met zijn erotische gevoelens vertroebelt dat. Rico is bereid / denkt bereid te zijn dat voor lief te nemen voor zijn eigen gewin.
Uiteindelijk gebeurt waar Cecile altijd bang voor is geweest: de schelpencollectie wordt grotendeels verwoest, maar ook de verliefdheid van Eduard is iets waar ze lang bang voor is geweest. Hoewel ze ook wat dat betreft 'beveiliging' zocht door contact met jonge jongens te vermijden, deed ze het minder expliciet. Op allebei de vlakken bleek haar invloed niet toereikend.

Dan is er nog het professional-vs-verzamelaar-'thema'. Net als in 'Verfhuid' merkt de professional (hier een bioloog) op dat hij als professional geen verzamelaar is/mag zijn. Schoonheid interesseert hem niet, wel de 'techniek', verschijningsvorm en afwijkingen.
En de kwetsbaarheid van de schelpen. Maar dat is nauwelijks gelinkt of uitgelicht. Ik moest wel denken aan 'De man van je leven' waar de schelpen ook een grote rol spelen.

donderdag 24 april 2014

Over de Liefde van Stendhal

Goede quotes, veel herkenbare en mooie fragmenten, maar als geheel een beetje een wazig boek voor mij. Wel een openbaring dat je dus zo kan schrijven: onzeker; chaotisch: met voetnoten, eindnoten, voetnoten in voetnoten, haakjes. Ik vind het lastig om in te schatten wat van de schrijver zelf is, wat van de uitgever, en misschien zijn er ook nog zaken toegevoegd door de vertaler. Verder veel citaten in talen die ik niet begrijp.



"De aanblik van alles wat uitzonderlijk mooi is, in de natuur en in de kunst, roept in een flits de herinnering op aan het voorwerp van uw liefde. Dat komt omdat, (...), alles wat mooi en verheven is deel uitmaakt van de schoonheid van uw geliefde, (...)."

"De eerste kristallisatie begint. U vindt het fijn een vrouw wier liefde u zeker bent met duizenden volmaakte eigenschappen te tooien. (...)
In Salzburg gooien de mensen 's winters een kale boomtak in de verlaten schachten van de zoutmijnen; twee of drie maanden later halen zij hem naar boven bedekt met een laag schitterende kristallen: het kleinste twijgje, niet groter dan een mezepootje, is bezet met ontelbare fonkelende diamanten die geen ogenblik dezelfde aanblik bieden; de oorspronkelijke tak is onherkenbaar geworden. Wat ik kristallisatie noem, is een geestelijk proces waarbij iedere gebeurtenis steeds openieuw bewijst dat de geliefde volmaakt is."

"Zeg, mijn waarde Fronsac, tussen het verhaal waaraan jij wilt beginnen en waar we nu over praten moeten nog twintig flessen champagne worden leeggedronken."

vrijdag 18 april 2014

De ziener van Simon Vestdijk

Intrigerend. Hoewel Le Roy een vreemde vogel is en dingen doet waardoor hij niet sympathiek overkomt, leef je toch een beetje met hem mee.


Later leef je meer met Dick mee. Waarom gaat hij naar juffrouw Rappange toe? Hij lijkt het zelf lang ook niet te weten. En pas als hij het aan zijn moeder vertelt, komt hij erachter. Of misschien was het daarvoor wel niet zo. Hij vertelt het aan zijn moeder om er vanaf te zijn, hij verzint het min of meer. Het blijkt daardoor waar te worden. Juffrouw Rappange doet het eerst dan ook af als onzin, maar het maakt hem niet uit of hij misschien verliefd is op de situatie of omdat hij het nou eenmaal een keer gezegd heeft.
Vervolgens blijkt Le Roy ook een grote rol gespeeld te hebben, én blijkt hij, in ieder geval in dit geval, meer een ziener te zijn dan een voyeur. Een erg betrokken ziener, die er alles aan doet om zijn gedachten werkelijkheid te laten worden, niet ten koste van anderen, maar de hoofdrolspelers zouden juist gelukkig worden.
Op een gegeven moment vergelijkt Le Roy zichzelf met God. En niet expliciet, zou je ook de vergelijking met een schrijver kunnen maken. Hij bedenkt immers wat er met de personages moet gebeuren en laat dat vervolgens ook gebeuren.
Le Roy woont nog bij zijn moeder, die weduwe is, en zijn zus. Erg veel lijken ze niet om elkaar te geven. Le Roy is vooral bezig met de schijn ophouden tegenover die twee.

Het lijkt ook een soort aanklacht tegen de bekrompen maatschappij. De hele affaire begint pas echt als er geroddeld wordt en mn juffouw Rappange zich ertegen wil verzetten. Dick gedraagt zich in tegenstelling tot zijn broer Rick met wie hij vaak over een kam geschoren wordt als een heer.

vrijdag 11 april 2014

De avonden van Gerard Reve

Wat een bijzonder boek. Het grijpt, irriteert, is herkenbaar en helemaal niet. Ik vind het altijd lastig om te bedenken wat ik echt zelf van zo'n populair boek vind. Misschien had ik het wel weggelegd als het niet de status had gehad die het heeft. Want er gebeurt wel helemaal niets. Dat is de essentie natuurlijk, maar als lezer heb je andere verwachtingen.
Gaat het over na-oorlogse braafheid en leegheid? Jaren uitgekeken naar het einde van de oorlog, en nu?



Het verhaal gaat over de laatste dagen van het jaar 1946 en wordt verteld vanuit Frits: een jongeman, woont bij zijn ouders en werkt op kantoor. 's Avonds gaat hij op bezoek bij vrienden of zijn broer, maar nergens vindt hij rust, zin, diepgang of wat het dan ook is wat hij zoekt.
Frits voert naast elk 'echt gesprek' een gesprek in zijn hoofd, waarin hij commentaar levert op zijn eigen vragen, reacties voorspelt en becommentarieert. Hij zegt vaak maar wat om maar niet niets te zeggen. Soms heel banale dingen (waar hij dan ook niet in geïnteresseerd is), soms heel kwetsende dingen.
Hij is erg bezig met (het verval van) het menselijk lichaam en dan met name kaalheid. Tijd is ook heel belangrijk. Hij wil zijn tijd goed besteden, maar nooit wordt duidelijk wat dat dan zou zijn.
Zijn dromen zijn heftig en naar. De rol van het konijn is me niet helemaal duidelijk. Hij praat met de knuffel, zoals hij soms met zichzelf praat. Tegen het einde bedenkt hij vreselijke straffen voor het konijn, die hij later weer kwijtscheldt.

(gedeeltelijk met spreeder gelezen omdat ik het al eerder gelezen had, maar het me niet meer kon herinneren)

zaterdag 5 april 2014

Journaal 1939 van Menno ter Braak

Dagboek dat begint op 3 sept 1939, de dag van de oorlogsverklaring van Chamberlain. Biedt nieuwe en tot nadenkende inzichten. Had me nooit zo scherp gerealiseerd dat veel mensen die WOII hebben meegemaakt ook WOI bewust hebben meegemaakt. Ik realiseer me weer eens dat ik eigenlijk weinig weet over de aanloop. Terwijl dat toch interessante kennis is als je herhaling wil voorkomen.

(citaten niet op volgorde)
"Radio: vóór het moment, dat misschien voor jaren over het lot van Europa beslist, Chamberlains oorlogsverklaring hedenmorgen, spreekt een juffrouw over groente in blik en draait men een stuk opera af. Terwijl Ch. spreekt, op andere stations concert."
"Eén gevoel alles overheerschend: te blijven leven tot Hitler hangt. Dit zonder eenig bijgevoel van wraakzucht. Ik haat dat individu niet, ik veracht het niet eens, maar het moet worden uitgeroeid. Daarna kan men verder zien."

"‘Voor de toekomst vechten’: een leuze, die onzinnig is voor het individu, dat niet weet, of het deel zal hebben aan die toekomst. Er is geen enkel compromis mogelijk tusschen de collectieve leuzen en de wanhoop van het individu, dat zich realiseert, opgeofferd te worden voor een ‘idee’. Sjestow"

"Iedere lust tot definitief styleeren ontbreekt sedert het begin van de chantage met Polen, ... Zelfs geen lust in schrijven; typen is minder ‘litterair’."
(Vanaf p. 12 is het manuscript in handschrift ipv getypt, CR)

"Denk ik, onder het lukraak schrijven van dit journaal, toch soms aan een lezer? Ongetwijfeld; ik constateer het aan bepaalde ‘arrangementen’. Maar deze lezer is op een aangenaam verren afstand, d.w.z. zoo vriendschappelijk dichtbij, dat hij om zoo te zeggen deze improvisaties meeschrijft."
"... na stankvrij te zijn gemaakt door een middel dat wel evenmin zal bestaan als de Blitzkrieg."

De eeuwige andere van Ina Boudier-Bakker

Een boek dat mij medium intrigeert. Veel personen met weining onderscheid tussen hoofdpersonen en bijfiguren. Een verhaal of twee te veel wat mij betreft. Ik heb dan heldere en eenduidige aanduiding nodig. Maar 'Alice' wordt ook 'freule' en 'Tan' genoemd, en van mevrouw Van Doorn blijkt een van de tijdelijke bewoners te zijn, en 'De Eenzame' blijkt dan weer niet Egidius, terwijl Egidius minstens zo eenzaam en zonderling is (volgens mij).
De setting/het verhaal is eigenlijk meer decor voor het neerzetten van haar personages heb ik het idee. Wat mij licht onrealistisch voorkomt is dat iemand die alleen op zijn landgoed woont 2 dienstbodes en een keukenmeid heeft, maar wel zeer tegen zijn zin huisjes op zijn landgoed verhuurt aan onbekenden.


De schrijfster behandelt met het gezin van John, Emilie en Victor ook het schrijverschap. Vader Victor wiens eerste dichtbundel populair was, ook onder critici, produceert al jaren niets meer en leidt een teruggetrokken bestaan. Moeder Emilie schrijft 'grappige' romans, die populair zijn, maar niet onder critici, om het gezin te onderhouden. John helpt zijn moeder, maar ontdekt door zijn eerste liefde de kunst van het verzen schrijven. Hij heeft korte tijd geen belangstelling voor het werk van zijn moeder. Emilie gaat daarop minder schrijven aan haar volgende 'vrolijke boek' maar schrijft wel een novelle, die ze aan niemand laat lezen.
"En het 'vrolijke boek'dat daar lag te wachten ...?? 'Ik zou het in een hoek kunnen trappen,' dacht ze. 'Ik walg ervan. Nú zou ik den échten groten roman kunnen schrijven. 't Lag altijd in me te wachten. Nu zou 't gaan. Zou ik 't kunnen. Het 'Andere' Boek. En nu is het te laat.' 'Maar die kleine novelle?'"

Verder gaat het vooral over eenzaamheid/verlies (Egidius die zijn vrouw en kind verloren is, de Eenzame, de freule die haar jonge liefde verliest als hij na de oorlog naar Duitsland moet vluchten omdat hij 'fout' is geweest, de freule heeft daarnaast contact/respect verloren in het dorp omdat ze met een foute man omging, de vrouw van de voetballer die er nooit is omdat hij altijd wedstrijden moet spelen), de gevolgen van een enkele (verkeerde) keuze (de Eenzame, de freule), relaties en liefde (Peter en Greta, John en Lieneke (van voorbijgaande aard), de Evenblij's, Emilie en Victor). Waarbij in veel relaties of in aanloop naar die relaties ook weer eenzaamheid voorkomt.

woensdag 2 april 2014

Penobscot met mijn opmerkingen en gedachten erbij

PENOBSCOT - een inheemse bevolkingsgroep aan de kust van het huidige Canada en het noordoosten van de Verenigde Staten

Grijs, in elke vorm van herinnering,
de zeilboot, de driftige zeiler,
het admiraalshuis, kleur van vanille,
tomaten die moeten worden ingemaakt,
mint julep, leven in een nooit    mint julep is een cocktail, een soort mojito maar dan met bourbon
van fragmenten.      

Storm, de buurman een dichter,   in Avontuur Amerika schrijft CN: 'en langs een leg en verlaten strand van de Penobscot (rivier, CR) loop ik met de dichter Philip Booth, een zwijgzame en verlegen man die uit Maine komt en mooie, maar moeilijk te vertalen zeegedichten heeft geschreven. Hij is treurig, omdat hij zijn boot, een kleine Hollandse schoener, heeft moeten verkopen'
zeeman zonder zee maar met nautische rijmen,
oud land met Franse namen, de bomen gebogen    Frans vanwege Canada
in noordelijk weten, herinnering, indianen,    inheemse bevolkingsgroep in het noorden
pelsjagers, woorden geborgen
uit antieke bordelen.

Oud zijn is dodelijk. Nu opnieuw:
de herfst die aan sneeuw voorafgaat,   winters zijn daar koud en met veel sneeuw
het schilderij zonder kleuren,
het gedicht zonder rijm, dat gouden ei
dat in de gans verdwijnt zonder spoor
na te laten,

aria van ijs en van hagel,
uitspansel van uiterste kou,
verhalen bedacht en verworpen,
waarin de zeiler verdrinkt
in een herinnerde winter
en bestaat als gedicht,

maar de laatste gedachte is aan de
gene, de vrouw die verdween
en om wie alles ging, zeiler, baai
en dichter. De lucht om dat alles
is het hoogste verzinsel, een leven
dat bestaat nu het nooit meer


bestaat.

PENOBSCOT van Cees Nooteboom uit 'Licht overal'

PENOBSCOT

Grijs, in elke vorm van herinnering,
de zeilboot, de driftige zeiler,
het admiraalshuis, kleur van vanille,
tomaten die moeten worden ingemaakt,
mint julep, leven in een nooit
van fragmenten.

Storm, de buurman een dichter,
zeeman zonder zee maar met nautische rijmen,
oud land met Franse namen, de bomen gebogen
in noordelijk weten, herinnering, indianen,
pelsjagers, woorden geborgen
uit antieke bordelen.

Oud zijn is dodelijk. Nu opnieuw:
de herfst die aan sneeuw voorafgaat,
het schilderij zonder kleuren,
het gedicht zonder rijm, dat gouden ei
dat in de gans verdwijnt zonder spoor
na te laten,

aria van ijs en van hagel,
uitspansel van uiterste kou,
verhalen bedacht en verworpen,
waarin de zeiler verdrinkt
in een herinnerde winter
en bestaat als gedicht,

maar de laatste gedachte is aan de
gene, de vrouw die verdween
en om wie alles ging, zeiler, baai
en dichter. De lucht om dat alles
is het hoogste verzinsel, een leven
dat bestaat nu het nooit meer


bestaat.

zaterdag 29 maart 2014

Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans

Eindelijk gelezen. Veel toegankelijker dan ik dacht. Veel symboliek die er duidelijk bovenop ligt.  Alfred is onzeker oa of hij anderen niet tot last is en daardoor is het (voor mij) makkelijk verplaatsen in hem. Wat ik ook prettig vind is de balans tussen dingen die toch goed gaan ondanks zijn sombere gedachten (de overkant van de rivier bereiken) en de dingen die niet goed gaan.

Moeder/Vader-zoon
Alfreds vader is overleden toen hij zeven was. Hij was bioloog en is omgekomen tijdens een expeditie. Alfreds moeder ziet hem graag de wetenschappelijke successen behalen die zijn vader nooit gekend heeft.  Alfred wilde vroeger fluitist worden, maar als fluitist kun je nooit individueel succes halen en dus ontmoedigt zijn moeder hem aan alle kanten.
Arne’s vader leeft nog wel, maar Arne neemt niets van hem aan. Alfred kijkt tegen Arne op maar ook Arne is onzeker. Hij wil  geen dure uitrusting meenemen, want als je zonder resultaten terugkomt, is het extra stom als je dure uitrusting had. Alfred vindt het onzin.

Vergankelijkheid/Memento Mori
Alfred is bang om te verongelukken. Uiteindelijk sterft Arne.

Religie / filosofie
De deelnemers aan de expeditie hebben af en toe religieuze discussies
Alfred doet tijdens zijn expeditie allerlei inzichten/ levenwijsheden op.

Schrijver / Critici
Alfreds moeder is literatuurcriticus (buitenlands). Alfred vertelt hoe ze heel gedisciplineerd werkt, maar nooit de boeken leest en alleen op basis van de nationaliteit van de schrijver en andere artikelen haar stukken opstelt. Enerzijds lijkt het me een sneer anderzijds schrijft ze niet over Nederlandse boeken.
Zie ook een van de citaten.

Het hoofstuk met de Amerikaanse vrouw aan het einde hoefde voor mij niet echt. Maar was misschien nodig om terug te komen op het fluitthema.

citaten:
Hij stapt naar de rand van het trottoir. Met twee brilleglazen op zijn voorhoofd en twee voor zijn ogen, lijkt het of hij met vier koplampen is gewapend.
Hij boort zijn witte blindenwandelstok recht in de stroom auto’s die voorbijkomt. Het verkeer komt tot stilstand. Hij steekt over. Het lijkt of de straat achter hem dichtklapt.

...De ansichtkaart aan een hoek vasthoudend, er zou nu en dan in gedachten mee wapperend, loop ik naar mijn htel en bepeins wat ik zal schrijven. Ik slaag er niet in iets bruikbaars te bedenkn, want iets anders dan wat ik werkelijk denk, schiet mij niet te binnen.

Ze zei: Ik wist niet dat de geologie een wetenschap was, waarbij je voortdurend in de spiegel moest kijken.
(opmerking van zijn zusje die hem een kompas geeft met spiegeltje. Hij is zuinig op het kompas maar raakt het uiteindelijk kwijt.)

Ik besef plotseling dat ik in een voortdurende vrees leef te moeten bestaan in een maatschappij waar iedereen iedereen voor de gek houdt.

Hoeveel enorme keien liggen er op de Drentse hei, die misschien door een oermens jarenlang zijn verwrikt en versleept, elke dag een halve meter ... jaren is hij ermee bezig geweest, dag in dag uit, (...). Toen werd hij ziek en kon niet verder zwoegen. De steen lag nog lang niet dicht genoeg bij de twee of drie andere grote stenen, dat wij, zijn nageslacht, op het idee komen te zeggen: - Kijk! een hunebed!

Ik denk dikwijls aan de schrijvers van de boeken die mijn moeder bespreekt. Hebben twee, drie jaar zitten zwoegen, hebben bij gebrek aan mensen die genoeg van hen hielden dat zij hun iedere confidentie durfden te doen, gedacht: wacht eens, ik zal een boek schrijven, wordt in duizenden exemplaren verspreid, misschien zijn er een of twee lezers die van mij zullen houden.

Wat een idee! Te denken: ik heb een talent, maar alles wat ermee gedaan kan worden, is al gedaan. Er is al een machine die meer talent heeft dan ik.

Een bliksemstraal maakt een haarscheur in de hemel die zo grijs is als stoepsteen.

dinsdag 25 maart 2014

Een mooie jonge vrouw van Tommy Wieringa

Mooi verhaal over de verschillende kanten van liefde. Hoe je veel van iemand kan houden, een heel goede klik kan hebben, en toch na verloop van tijd in een liefdeloze (of -arme) situatie terecht kan komen.
Mooie taal en dus lekker lezen. Verder medium interessant.



(Leeftijds)verschil
Edward is ouder dan Ruth en heeft daar moeite mee als hij ermee geconfronteerd wordt.
Tegen het einde van het verhaal: "Zij had zich aan zijn leeftijd aangepast, in plaats van aan zijn karakter. Ja, zo was het gegaan: zij werd ouder door hem en hij werd nog ouder dan hij al was door haar."

Maar uiteindelijk blijken Ruth en Edward op meer punten te verschillen: zij is idealistisch, vegetarisch; hij gebruikt proefdieren (weliswaar voor het zoeken naar een medicijn), laat zich fêteren door de farmaceutische industrie. Zij vindt dat dat niet kan, (maar als hun zoontje ziek is/lijkt gebruikt ze gretig allerlei medicijnen van diezelfde fabrikant zonder vragen te stellen.)

Jaloezie
Edward is licht jaloers. Ruth is een mooie jonge vrouw. Ze krijgt regelmatig drankjes aangeboden van andere mannen, die hij dan achteroverslaat.
Uiteindelijk is hij degene die vreemd gaat (en dat kost hem vervolgens min of meer zijn baan)

Pijn (ik heb hier niet zo veel mee, maar het valt op in het boek)
"Dus om de pijn van de kip te kunnen navoelen, moet je die zelf ervaren hebben... Wat is dan kippenpijn, volgens jou?'
'Angst en verwarring,' zei ze onmiddellijk."
"Misschien was dit zijn pijn, dacht hij, de pijn die Boeddha genoemd had als een van de voornaamste bronnen van lijden: het scherpe bewustzijn van het verval."
Ik kan de citaten niet vinden dus ik jat even uit een andere recensie:

"... hij Jeremy Bentham aanhaalt, die het heeft over wezens die weliswaar niet kunnen praten en redeneren, maar daarom nog wel kunnen lijden. Dat dieren wel pijn ervaren maar niet lijden omdat het een dier onder andere aan het vrezen van dat lijden ontbreekt, brengt de viroloog Edward Landauer op het idee dat er een nieuwe taxonomie van dat lijden moet komen. Een classificatie gebaseerd op gemeten pijn, die ervoor gaat zorgen dat dieren niet langer het recht op lijden wordt ontzegd. En even herkent hij in zichzelf weer het enthousiasme van toen hij voor een doorbraak van het aidsonderzoek zorgde."
Ook in dit rijtje: Ruth die dierlijk loeit van de pijn tijdens de bevalling.

Uiteindelijk verlaat Edward Ruth (en Morris) of hij gaat in ieder geval het huis uit. In eerste instantie nog wel met het idee terug te keren.
"De uiterste consequentie van haar gedachten, dacht hij toen hij nog altijd niet in slaap kwam, was dat de ziekte het huis moest verlaten. Ze was niet zover gegaan om dat te zeggen, maar dat kon elk moment gebeuren.
Eigenlijk, dacht hij weer later, vonden ze allebei dat hij het huis uit moest. Zij omdat het hun kind zou genezen, hij omdat het zou bewijzen dat het geen effect had op zijn gezondheidtoestand. Het zou zijn onschuld bewijzen. Dat zou zijn strategie zijn, zodat hij op een dag zijn leven als ziekte achter zich kon laten en weer vader en echtgenoot kon zijn. Ja, het was voor iedereen het beste als hij een tijdje uit het zicht verdween."
Hij gaat naar zijn zwager die met zijn zoon in een vakantiehuisje logeert dat Edward voor hem geregeld heeft. Edward had alles voor elkaar, was verantwoordelijk, zijn zwager niet. Toch zitten ze uiteindelijk beiden in dat huisje.
"'Ik heb er een puinhoop van gemaakt, 'mompelde Edward. De eerste zin van een brief die niet voltooid word. Friso zweeg en Edward voelde een spoor van sympathie voor hem, om zijn discretie, omdat hij wist hoe het was om alles te verliezen."
Zijn laatste college voor de zomervakantie vertelt hij een persoonlijk verhaal over een kip die hij redt als hij jong is. Hij eindigt in tranen.

Herkenbaar citaat:
"Soms betrapte hij zich op de gedachte: kom nu maar terug moeder, het heeft nu wel lang genoeg geduurd."

zondag 23 maart 2014

Gifsla van Jan Wolkers

Prima boek. Leest lekker weg. Ik verwacht bij Wolkers veel expliciete seks, en dat is er ook wel, maar niet irritant. Er zit veel humor in.
Gelezen tijdens/na 'ons-weekend', dat pastte deels wel bij de setting van het boek: vrije dag(en) en je weet dat je 's avonds champagne gaat drinken. : )
Thema's die ik erin lees:
Schrijven
Het lijkt erop dat Wolkers zichzelf als model, als basis heeft genomen. Je volgt een schrijver in de laatste dagen van het jaar (en de eerste dag van het nieuwe jaar). Je krijgt fragmenten, opties en de opzet van het verhaal dat hij aan het schrijven is mee. In zijn verhaal wordt een meisje vermoord. Een sullige ornitholoog die haar vindt, kan de verleiding niet weerstaan en verkracht haar. Hij krijgt uiteindelijk de schuld van de moord, verraden door de gifsla die in zijn tuin groeit, en ook gaat groeien op de plek waar hij het lijk dumpt.
Met zijn dochter heeft de schrijver discussies over hoe snel je zou moeten schrijven. Opmerkelijk vind ik dat de schrijver in het verhaal voornamelijk inspreekt ipv schrijft.

Ouder worden / vergankelijkheid
Rob (de schrijver) ziet zichzelf ouder, dikker, ongezonder worden. Hij is zich ervan bewust dat hij dat proces versnelt doordat hij snoept en veel drinkt. Hij neemt zich vaak voor om daarmee te stoppen maar meent dat niet echt. Rob is een stuk ouder dan zijn vriendin van dat moment. Hij geeft toe dat het op een gegeven moment fijner is om met haar te pronken dan met haar te vrijen.
De haas met het verlamde achterlijf en de dode inktvis passen ook in dit thema.
Aan het einde sterft Rob nadat hij dat een paar bladzijdes vantevoren aangekondigd heeft middels zijn gedachten over zijn boek.

Vader-dochter
Rob houdt veel van zijn dochter, zij ook van hem. Hun relatie kent ups en downs. Ze kibbelen veel, maar doen ook lieve dingen voor elkaar. Soms neigt Rob naar het incestueuze, dat heeft Ellen niet. Ze laat hem wel naar haar kijken nadat ze gedoucht heeft, maar maakt daar ook weer een einde aan.

(Tegen de spinnen in zijn kruimeldief:)
" 'Helaas, jullie zijn te afzichtelijkom buiten los te laten,' mompelde hij. 'Viezige grauwe kreeftjes die elkaar nog verslinden ook. Desondanks is het met gepast medelijden dat ik jullie voorgoed van de buiten wereld afsluit.'
Hij legde de stofzuiger neer en liep log en lenig tussen de tafels met onordelijke stapels boeken en tijdschrijften door naar zijn bureau, lichtte met een elegante zwaai de hoes van elektronische schrijfmachine en deed de stekker in het stopcontacht."




zaterdag 22 maart 2014

Naar de overkant van de nacht van Jan van Mersbergen

Het duurde even voor het 'mijn boek' werd, voor ik er echt in op kon gaan. Komt waarschijnlijk door het verschil tussen Brabants carnaval zoals ik het beleef en de Venlose vastelavend (en hoe dat afgezet wordt tegen het brabantse carnaval), en het schakelen tussen de vastelavend en thuis of vroeger. Maar als je daar eenmaal aan gewend bent is het een boek dat je grijpt. Gaat hij het halen? Wat gebeurt er met hem? Wat geven zijn mede-vierders hem nog meer mee? Wat geeft hij nog mee? Hoe verandert hij ten opzichte van thuis? Ralf komt heel alleen op me over. Langzaamaan maakt hij contact tijdens de avond.
En als ik over mijn primaire reactie 'zo gaat/zit het niet' heen ben, herken ik veel in de scene's en kan ik er om lachen. Zoals de groep Kerstbomen die in een taxi gepropt wordt.
"Een kerstbal knapt. De top knakt om, maar ze zitten. Hun adem dampt. Samen met de Pater duw ik de Kerstboom die ook gyros at aan de rechterkant van de auto op zijn plaats. 
Het portier gaat dicht en de Kerstboom draait het raampje open om de bovenkant van zijn pekske naar buiten te kunnen steken. Hij wurmt zijn arm langs het portier, schudt ons de hand.
Overdwars, zegt de laatste Kerstboom. Hij gaat bij het linkerportier staan. We pakken hem vast, tillen hem op en werken hem over de andere Kerstbomen op de achterbank. Eerst steken zijn voeten te ver uit, maar als die ook binnen zijn doen we het portier dicht."

Wat ik lastig te plaatsen vind is hoe het is om als schipperskind naar wal te verlangen en te gaan. Wat ik niet zo goed snap, is dat hij als gymnasiast stratenmaker is geworden. Ik zie de symbliek nog wel: gladstrijken, plaveien, stevigheid itt het water. Hij gebruikt het zand dat het schip waarop hij vroeger woonde vervoerde.
De relatie met zijn vader wordt af en toe aangeraakt maar is wel belangrijk. Zijn vader begrijpt zijn verlangen niet maar laat hem wel gaan. Hij belt zijn vader nooit terug. 
Hij zorgt voor de kinderen van een ander, net als zijn oom voor hem zorgde. De achtergrond is verschillend maar toch. 
Pas tegen het einde van de vastelavond vindt hij dat hij 'zojuist vader is geworden'. Hoewel je uit andere gedachten en uitspraken zou kunnen opmaken dat hij niet teruggaat, denk ik dat dit betekent dat hij wel teruggaat. Maar niet als verzorger, niet om Sara alle zorgen uit handen te nemen. Hij gaat als onderdeel van het gezin.
Vogels en hun latijnse namen spelen een belangrijke rol: vrijheid enerzijds, nesten bouwen, balts- en paargedrag anderzijds. Zijn relatie met Sara is een heel bijzondere. Hij houdt vooral rekening met haar en zorgt voor haar kinderen.

"Met mijn rode mutsje fladder ik achter de blonde Maxicaan aan. De Lange loopt ook mee. We stappen de Mert op. Het is guur. De hemel steendonker. Dansende lichtjes in de verte, als rode en groene boeien die een vaargeul markeren.
Naast de tent staan een paar mannen te roken. Ze dragen zwarte kostuums en hoge hoeden, opgeplakte snorren. Een van hen stampt de kou de bestrating in.
Lekker fris, zegt hij."

En dan nog de symboliek van de veerman. Dat is een ander soort schipper dan zijn vader was. Je vaart steeds op en neer. Je brengt mensen naar de overkant.

Gekregen voor mijn verjaardag van KJ en Bianca, gelezen met onderbreking door 'Groundhay, tuinscène' maar toen had het me al voldoende gegrepen.

dinsdag 18 maart 2014

Roundhay, tuinscène van Marente de Moor

Het leest meteen lekker weg. Voor mij een ouderwets leesboek. Lekker lyrisch en soms verrassend kort, direct, zonder omhaal. Precies goed.
Gaandeweg kreeg ik wel steeds meer het gevoel dat ik de resultaten van dossiervorming/onderzoek gegoten in een verhaal aan het lezen was. Komt misschien ook wel doordat ik halverwege naar een interview met de schrijfster ben gaan kijken (Boek & bal Schiedam). Ik vind eigenlijk dat je niet met een schrijver moet praten. Hij schrijft niet voor niets een boek. Ik houd ook niet van flapteksten. Die hielp hier trouwens ook niet.
Volgens de flaptekst gaat het over een jongen die zijn verdwenen vader wil rehabiliteren. Dat is maar een klein stukje van het verhaal, en daar gaat het eigenlijk niet over. Waar gaat het wel over? Technische vooruitgang? (incl vraagteken), van wie zijn ideeën? Herinneringen, Wat is essentieel aan het leven. Vergankelijkheid. Vader-zoon. Europa-Amerika

Ik heb me dus vanaf halverwege het boek afgevraagd of Edison werkelijk zo'n eikel was. Dat de tweede vrouw van Edison werd opgevoerd als verteller, verbaasde me na het lezen van het eerste stuk (perspectief verdwenen vader/uitvinder) en de flaptekst en het interview. Het duurde even voor ik me realiseerde dat ze een belangrijke rol in het boek speelt.
Ook het perspectief in het eerste deel verbaasde me. Daarmee wordt een groot deel van het mysterie weggenomen. Het gaat misschien niet om het mysterie, maar dat had wel bij kunnen dragen aan het boek in mijn ogen.
Jammer ook dat er geesten opgevoerd worden. Past wel weer in de tijdgeest (haha) van het verhaal als ik het boek moet geloven. Geesten zijn aan mij niet snel besteed.

Maar ja, het leest heerlijk en voldoende om over na te denken, én als bonus leuke reclame-achtige teksten over (onzin-)uitvindingen. Als optimistische techneut vind ik de tekstjes waarin niet verwezenlijkte uitvindingen op de hak worden genomen leuker dan die waarin wel verwezenlijkte op de hak worden genomen. En ik vraag me af wanneer we geur'televisie' krijgen : )

"En dan valt zijn mond open bij de onderkaak en neemt hij een aanloop tot een schreeuw. Ik vlieg op hem af. Hij kermt in mijn omhelzing, tegen de klippen op."

"...In de laatse versie is een geavanceerd geurkompas ingebouwd, waarmee spoorzoeken wel heel eenvoudig wordt. Uw echtgenoot aan de wandel? Zijn sok brengt hem terug! ..."

vrijdag 7 maart 2014

Verfhuid - Racha Peper

Lekker boek. Fijn geschreven, leest vlot, ook vanwege de pakkende verhaallijn. Kee deed mij denken aan Bernard Roozenboom uit Rituelen, maar dat is niet helemaal terecht ben ik achter. Roozenboom was een stuk elitairder. Maar ik ken nou eenmaal geen kunsthandelaren dus Roozenboom is het enige beeld dat ik daarvan had.



Ouder worden:
- Arnold Kee is een stuk ouder dan zijn vriend, en krijgt tegen het einde van het verhaal last van het verval.

Bezit van kunst.
- Als handelaar moet je niet verzamelen.
- Kee's vader op zijn sterfbed (p. 37): '... Er zijn schilderijen die de liefde, de hartstocht, de hele zin van iemands leven kunnen uitmaken. Die niet alleen zijn raam op de werkelijkheid vormen, maar ook de werkelijkheid die bij hem binnenkomt, zoals geen god of geliefde dat kan. Dat heeft niets meer met de stoffelijkheid van linnen, hout of verfhuid te maken. Zulke schilderijen geven een mens een gevoel van onstoffelijkheid of voor onstoffelijkheid, net zoals je wilt. Het is iets dat boven iedre materie uitgetild is. Zulke mensen zijn ook allesbehalve materialisten. Gelovigen is een beter woord.'
- Kee denkt dat hij daarover heen gegroeid is, maar uiteindelijk overkomt hem iets dergelijks - nog wel met een gestolen schilderij.
- Terwindus die obsessief verzamelt, vooral voor het hebben lijkt wel. (verzamelen via kopen en stelen).

Opvallend is dat Kee het hele boek heel keurig is. Hij gedraagt zich keurig, maant zichzelf niet te snel te oordelen over Terwindus. Maar zodra Terwindus dood is, lijkt hij zijn slechte eigenschappen over te nemen.

Homoseksualiteit is ook een onderwerp (Hirtenknabe).

maandag 3 maart 2014

De idioot van Dostojevski

Poeh! Een breed en onbegrijpelijk verhaal, maar iedere keer als ik het weg wilde leggen, kwam er net weer een goed stuk. Bijvoorbeeld de (uiteindelijk ook weer te lange) verklaring van Hippolyte vlak voor zijn al dan niet bewust mislukte zelfmoord.
Ik vind het boek ingewikkeld want:
- veel personages, die per personage ook nog met verschillende namen worden aangeduid
- ingewikkelde relaties
- onbekende setting, qua tijd, locatie en cultuur (Bv. wat is of was de status van een vorst? Hoe zat het met weldoeners?)


Is de vorst werkelijk idioot? Het einde doet dat toch vermoeden, maar verder vind ik hem het hele boek door behoorlijk verstandig. Zijn echte gevoelens en wat daarachter zit, waarom hij dingen voelt, blijven voor mij wel onduidelijk en soms ook idioot. Waarom houdt hij van Natascha? Wat heeft nou met Aglaja? Wat heeft hij met Rogozjin (bloedbroeders en vijanden, is dat laatste werkelijk alleen de strijd om een vrouw?)
Maar andere personages zijn minstens zo idioot. Lizaveta verandert wel honderd keer nogal plotseling van mening over de vorst.
Misschien heb ik wel deels dezelfde vraagtekens als Dostojevski op wilde roepen. Het boek is doorspekt met discussies over of de vorst idioot is of niet. En ook 'de adel' is aan discussie onderhevig in het boek, zij het op een andere manier.

woensdag 5 februari 2014

K. Schippers / Gerard Stigter

K. Schippers (1936) is een Nederlands dichter en prozaschrijver. Hij richtte in 1958 het tijdschrift Barbarber op, samen met Gerard Bron, Henk Marsman (Bernlef) en Frits Jacobsen. In 1975 werd hij redacteur van het tijdschrift Hollands Diep. Schippers (die eigenlijk Gerard Stigter heet) introduceerde de readymade als poëzievorm.
Naast zijn literaire werk is hij redacteur en kunstcriticus, en schrijft hij ook reclameteksten. In 2006 kreeg hij de Librisprijs voor zijn roman Waar was je nou.



bronnen:
Wikipedia
Versindaba.co.za

Ik heb je lief

Ik heb je lief zoals je soms
gelijk een gouden zomerdag bent
ja ja ja
ik heb je lief zoals je bent
ja ja
ik heb je lief zoals
ja
ik heb je lief

(origineel van K. Schippers; ik heb de 'nee's' vervangen door 'ja's'. Ik denk dat ik snap waarom die 'nee's' er stonden. Toch zegt mijn gevoel 'ja' (origineel heet overigens 'ja'. Plaatje is van Wolf Erlbruch)

Ik ween om bloemen in den knop gebroken

LXI

Ik ween om bloemen in den knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan.
Ik ween om liefde die niet is ontloken
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt en 'k wist: gij zijt weer heengegaan.
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken.
Ik zat weer roerloos na dien korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken,

Zo als een vogel in den stillen nacht
Op eens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt: 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker en slechts droevig vloiet
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.

Uit: Verzen
(een sonnet uit 1883, in 1893 voor het eerst gepubliceerd)

zaterdag 25 januari 2014

Inleiding bij Matilde van Perk door Kloos - Manifest van de Tachtigers

Bron: dbnl OCR van Mathilde en andere gedichten. http://www.dbnl.org/arch/perk003math01_01/pag/perk003math01_01.txt
zelf gecorrigeerd mbv de scans, eveneneens te vinden op dbnl - Under construction

Inleiding I
Wien de goden liefhebben, nemen zij jong tot zich, zeiden de ouden; maar dichters genieten ook hierin een voorrecht boven hunne medeschepselen, dat een vroegtijdige dood hun, behalve de goddelijke, nog die andere genade verzekert, welke in de oogen der menschen gevonden wordt. Nog altijd heeft de wereld tranen over voor het stervenslot; en zoozeer volgt de dichterlijke roem, zelfs der grootste geesten, de golving der zee, in zijn rijzing en daling, naarmate de hoofden en harten zich neigden en wendden, dat ieder toeschouwer, wien de gave der verwondering niet geheel werd ontzegd, zichzelven moet afvragen waartoe die warreling en wisseling van begrippen dient, en of niet de literaire kritiek behoort gezet te worden bij de onderwerpen als godsdienst en metaphysika, waarover men onder verstandige lieden liefst het stilzwijgen bewaart. Namen schitterden en verzonken met de eeuw, die voor hen boog, om soms weer te worden opgedolven door een snuffelend nageslacht, dat er al of niet de verspreide leden der vroegere godheid in herkende; en men mag zulks toeschrijven aan de tijdgenooten en hun onzuiver of ongeoefend kunstgevoel. Doch de fijnste en diepste zielen der menschheid, die in schoonheid aan de wereld mochten weergeven, wat zij met hun hartebloed van de wereld hadden gewonnen, ook zij hebben hun dagen van duisternis beleefd, dat de wereld hen vergat; terwijl eindelijk, wie de eigene oordeelen van die hoogsten over elkander en over anderen onderling vergelijkt, wel zeer veel zelfvertrouwen moet bezitten, om te durven gelooven, dat zijn persoonlijke meening den knoop ontbinden kan, die door ieder volgend vonnis slechts te vaster werd toegehaald. Zou de stervende dichter dit gevoeld hebben, toen hij spotte, dat alle kunst ten slotte toch een blauwe nevel was?
Literaire kritiek is geen wetenschap, waarbij men uitgaande van de waarneming, opklimt tot begrippen, wier inhoud nauwkeurig is bepaald, maar zelve een kunst, waar gevoel als opmerking en overreding voor waarheid geldt. Wel kan men door vergelijking en gelukkige combinatie een meer of min waarschijnlijk verband leggen tusschen de verschijnselen onderling of in hun betrekking tot historische of geographische toestanden - doch men zou, om van een enkel lied de zuivere waarde te leeren kennen, den juisten indruk behooren na te gaan, dien elk zijner kleinste elementen zal maken op den geest des hoorders, voor wien het is bestemd. Zin en schakeering van woorden en klanken, afzonderlijk en in hun schikking tot een melodie van lijnen en kleur, en het onvatbare daarachter, dat niet in het gedicht, maar in de ziel des lezers sluimert - de psychologie zou zelf eerst een wetenschap moeten geworden zijn, eer wij er aan denken mochten, de ontwarring dier webben te beproeven. Toch zou men reeds voor dien tijd kunnen werken, aan de zameling der bouwstoffen. Eene geschiedenis der beeldspraak ware gewenscht, waarin de ontwikkeling werd aangewezen van de zelfs in hare subtiliteit klare en sobere fantasie der Grieken tot de wazige diepte en den bedwelmenden rijkdom van velen in den nieuweren tijd. Iedere beeldende uitdrukking zou men moeten vasthouden door hare verschillende phasen en wijzigingen heen, en den draad der associatie nasporen, waarmede de eene zich aan de andere reit; want behalve dat wij dan de vreugde smaakten, de menschheid te zien in haar volgen en tasten naar wat Bacon "dezelfde voetstappen der Natuur, gedrukt op de verschillende verschijnselen dezer wereld" noernt , zou men eerst zoo een hechten hoeksteen hebben gelegd, waar de kritiek als een van de ervaringswetenschappen der toekomst op verrijzen kon. Tot dien tijd moeten wij genoegen nemen met verrassende inzichten en vernuftige opvattingen, uitgedrukt in een taal, waar woorden met meer of minder te vatten zin den dienst doen van scherp omschrevene begrippen, in plaats van de zekere uitkomsten te verkrijgen, die iedere wetenschap ons bieden moet, welke waarlijk dien naam verdient. Zoo dan, met het ontsluiten van den gedreven kelk, niet tevens de geur vervliegt, dien wij in zijne bestanddeelen ontleden wilden, zullen wij eindelijk tot een klare bepaling zijn gekomen van die onmisbare levensvoorwaarde van alle kunst, die men gewoonlijk poëzie noemt, zonder dat ooit iemand een duidelijke, scherpe voorstelling heeft kunnen geven, wat hij er mede bedoelt. Want niet alleen, dat wij van het begrip poëzie ternauwernood den omvang kunnen vaststellen, de zaak is nog duisterder geworden door eene bij ons niet vreemde verwarring van de drie verschillende begrippen, gevoel, schoonheid en kunst, met hun gemeenschappelijk snijvlak. Zelfs de meest frissche en krachtigc dichter, dien Nederland ooit voortbracht, heeft, in eene zijner lezingen, het niet noodig geoordeeld, die fout te vermijden.
Zoo het waar is, dat men onder poëzie moet verstaan, dien volleren, dieperen gemoedstoestand, welks aanleiding in alles kan gevonden worden, en die zijn uiting zoekt in lijnen, kleuren en tonen, dan doet men wellicht het best, zich aan de definitie te houden, die de fijne Leigh Hunt eens gaf: "Poetry is imaginative passion." Het is niet wel doenlijk, de bewegingen der ziel weer te geven, door een eenvoudige uiteenzetting er van in de spreekwijze van den dagelijkschen omgang, zoomin als men aan anderen het bijzondere in de uitdrukking voor oogen kan brengen van een levend menschelijk gelaat, omdat alle woorden der taal teekenen der soort - nimmer voor de eigenaardigheden van het individu zijn. Wat Wordsworth wilde in 1800, was slechts de forrnuleering en uiterste gevolgtrekking der al vroeger werk ende reactie tegen den sleur der vorige eeuw. Men had de verbeelding gestereotypeerd en daardoor verwrongen; zoo eischte de natuurlijke loop der dingen, dat men begon met alle verbeelding te veroordeelen. Wordsworth zelf in zijne gedichten is gelukkig niet getrouw gebleven aan zijne theorieën, en twintig jaar later schreef Shelley zijn "Defence of Poetry," waarin reeds wordt uitgesproken, wat in den wondervollen bloei der Engelsche literatuur van Keats en Leigh Hunt, tot Tennyson, Swinburne en Rosetti toe, door de besten is gevolgd en toegepast. Toestanden ontbinden zich, en waarheden wankelen, en stemmingen verbleeken, maar wie de macht bezit, het leven der wereld en de wereld van zijne gedachten te gieten in de vormen eener vaste plastiek, of het wisselende spel zijner ziel te verheffen en te verlichten door de eindelooze wisselingen der verschijnselen daarbuiten, hij wint de onsterfelijkheid voor zich en zijne droomen, omdat hij het verste nageslacht dwingt tot zien, tot zien van het onzichtbare, tot tasten van het vliedende, tot overgave aan het schoone. Fantasie is de oorzaak en het middel en het wezen van alle poëzie, zoowel als van allen godsdienst, en de dichter is niet minder te beklagen, die zonder haar zijn liefde en zijn hoop meent te kunnen griffen in het harte der eeuwigheid, dan de geloovige te belachen is, die uit dogma's of abstractie's een sluier weeft, om de blindheid zijner oogen of de naaktheid van zijn gemoed te bedekken. Slechts dit verschil bestaat tusschen den begenadigden koning der zielen en den verrukten ziener zijner eigene zaligheid, dat de laatste het vermogen van onderscheiden heeft verloren tusschen de schepping van zijn geslagen brein en de waarneernbare werkelijkheid, terwijl de eerste meester blijft zijner fantasieën, als hij uit zichzelf is teruggekeerd tot het leven, dat hem omringt. Gene leeft in het zien, maar ziet in het leven slechts een schijn, deze ziet in het leven, schenkend het leven aan den schijn, dien hij er ziet. Doch er is rneer. Als de eerste gloed der godsdienstige ideeën bekoeld is in de gemoederen, als de groote geesten zijn voorbijgegaan, die de harten van het volk in hunne bedwelming wisten mede te slepen, dan vervalt het rijk aan het gezond verstand, dat te stevig, ook wel te stijf, om de oude voorstellingen te gevoelen of zich nieuwe te droornen, en toch te zwak om hare waarheid te ontkennen, onder regel en wet brengt, wat voor de vaderen een hartstocht was. Zoo ook, als een van de "machtigen op aarde" de vormen heeft gevonden en gestempeld, in welke hij zelf en zijn tijd het beste van zich wenschen te storten en te aanschouwen, zal het volgend geslacht, dat die vormen ontvangt, maar den geest mist, met de eersten gaan beuzelen, bij gebreke van den tweede, en de oogen en ooren, die gewend zijn aan de kleuren en klanken, waarmede zij zich ontwikkeld hebben, bemerken niet, hoe het schoone hulsel als het lijkkleed is, dat de angst der kinderen over het bleeke lichaam der moeder slaat. 
Vorm en inhoud bij poezie zijn één, in zooverre iedere verandering in de woorden een gelijkloopende wijziging geeft in het beeld of de gedachte, en iedere wijziging in deze eene overeenkomstige nuanceering van de stemming aanduidt. En aan de stemmingen kent men de ziel. Diepe sentimenten, machtige passie's uiten zich in stoutere en forschere, fijnere en scherpere beelden, terwijl het hart, dat slechts ontvankelijk is voor indrukken van het dagelijksch verkeer, ook der fantasie geen wieken zal geven, maar in eene liefelijke spelevaart langs de oppervlakte van de kunst als van het leven glijdt. Want het nietige, het nabijzijnde en voor ieder zichtbare past den lieden, voor wie de liefde de weg naar het huisgezin, en de dood de weg naar den hemel, en het geheele leven eene oefenschool in braafheid is. Toch ligt de schuld eigenlijk niet dááraan, dat de onderwerpen zoo klein en zoo eng, maar dat de geesten niet ruim en niet groot genoeg zijn: de blik van een Wordsworth kan zelfs het laagste en gewoonste onsterfelijk maken. Doch dáártoe is een rijkere, vollere ontwikkeling noodig van de vermogens der ziel, dan den meesten zijner eerzame, leerzarne navolgers beschoren is. 
Eene gave van weinigen voor weinigen, omdat men zelf iets moet gevoeld hebben van de verrukking der scheppingsdrift, eer wij hare uitingen bij anderen kunnen genieten, telt de poëzie natuurlijk, als iedere godsdienst, ook hare oningewijden, die, verleid door het gemak, waarmede een gevormde taal zich laat hanteeren, met vlijt en vlugheid hun gemoed den volke gaan ontboezemen. Passie is hun onbekend en verbeelding wordt hun overvloedig toegereikt door het dagelijksch gebruik, of door herinneringen aan oudere literatuur, maar zij weten aangenaam te zingen op bekende wijzen van het lief en leed des huizes, dat aan den dag komt bij geboorten en trouwpartijen, begrafenissen en "vertrek naar elders"; ook copieeren zij, meer of min nauwlettend, eenige voor de hand liggende beeldjes uit het lagere leven, en eischen een traan voor het lijden van hun waschvrouw, die door haar man geslagen wordt, of omgekeerd. Zij scheppen vooral behagen in het kleinere lied, waarin zij de zedigheid hunner future's, en de kuischheid hunner gades, en de onschuld van hun kroost prijzen, of uit de natuur van hun buitentje dankensstof zamelen voor de goedheid des Scheppers - en in de langere bespiegeling, waardoor zij hunne godsdienstige, zedelijke en maatschappelijke belijdenissen bekend maken, ze uitsprekende met zelfvertrouwen en waardigheid, maar vooral met zelfvertrouwen, met nauwkeurigheid en kalmte, maar vooral met kalmte. Als zij vuur vatten, zorgen zij steeds, dat het pas geeft: b. v. wanneer het vaderland, het opperwezen of de deugd ter sprake wordt gebracht, en steeds zóó, dat ieder gemakkelijk inziet, waar de zanger heen wil, en mee kan drijven op den klank, zonder op den soms wat zonderlingen zin der woorden te letten. Maar gewoonlijk houdt men zich bedaard, en men dringt gedurig aan op eenvoud en natuuriijkheid - eigenlijk meent men: simpelheid en vermijding van het artistieke - zonder welke de dichtkunst in "holle rhetoriek" of "onontwarbare gewrongenheid" omslaat. En dat is verstandig. Men doet wel, zich te wachten voor verheffing, als men vóóruit weet, dat men vallen zal al komt men er zoo ook toe, een literatuur te bezitten , die gevoeligheid voor gevoel, conventioneel gerneengoed voor verbeelding, en effene vloeiing voor diepere melodieen geeft.
Volken, wier voorstellingsvermogen zwak is en traag, wier sympathieën beperkt zijn, en wier zin zich op het praktische richt, zullen zich eenigen tijd met een letterkunde, als de hierboven geschetste, kunnen vergenoegen. De nijvere burger, die, thuisgekomen bij vrouw en kinders, het leven zoet vindt, grijpt belangstellend naar den vaderlandschen zanger, die hem al zijn rampen en genietingen hierbeneden, al het hopen en vreezen van zijn eerlijk hart veredelt en verheldert in het klare daglicht eener bedachtzame wereldwijsheid, waar bijwijlen een flikkering van gemoedelijkheid of een straaltje van schalkheid over vliegt: en het overal kleine getal van hen, die voor fijner en machtiger indrukken vatbaar, een krachtiger geestesvoedsel behoeven, kunnen zich elders in ruime mate voorzien, van wat hun eigen land slechts schaarsch en schraal hun aanbiedt. Toch zal men langzamerhand een neiging bespeuren het nieuwe, dat men uit vreemde literaturen geleerd heeft, ook toe te passen op eigen taal, en eigen zieleleven, ontwikkeld door de studie der groote meesters, uit te drukken met een grootere veelzijdigheid van strengere rhythmen, door een breederen, stouteren beeldenstroom.
Niet ieder echter kan alles zien of hooren, en ook de meest begaafde heeft den stijl van de literatuur eener hem weinig bekende eeuw te bestudeeren, wil hij het volle genot harer voortbrengselen smaken. Er zijn zooveel verschillende manieren, waarop een zelfde gedachte zich laat zeggen of voorstellen, en een zelfde beeld zich begrenzen of verlichten, dat onze fantasie niet oogenblikkelijk kan worden getroffen door elke nieuwe wending of stand, die de kunstenaar, afwijkend van zijn voorgangers, in de keuze van klank en uitdrukking, weer te geven zoekt. Het verwijt van duisterheid, waarrnede men een dichter vervolgt, is, in vele gevallen, niets anders dan de onvrijwillige bekentenis van den kant des lezers, dat de beelden, die hij vóór zich moest krijgen, buiten den kring liggen, waarin zijn fantasie zich bewegen kan, of dat de vormen waarin zij voor oor en oog verschijnen, verschillen van de gebruikelijke, en dus eenige inspanning vorderen, om te worden begrepen en gezien.
Ieder tijdvak in de geschiedenis der letteren, iedere dichterschool, heeft haar eigen taal en haar wijze van haar innerlijk leven in beeld te brengen, die bepaald wordt door de bijzonderheid van tinten en omtrekken, associaties en wendingen, rhythmen en dichtvormen, die zij gedeeltelijk schept, gedeeltelijk van anderen, ouderen, overneemt. De historische ondervinding leert, dat de eerste invoering van een stijl gewoonlijk met gelach wordt begroet door de menigte, welke zich nog niet in de nieuwe manieren en hulpmiddelen heeft weten te voegen, en dus als ijdelen woordenval beschouwt, wat in waarheid de passende vorm is, voor wat een jonger geslacht heeft te brengen aan sentimenten en gedachten bij den gegaerden schat des vroegeren tijds. Daartegenover evenwel staat steeds eene rij van anderen, die zich bewegend in gelijke paden, vervuld met dezelfde aspiratie's, het streven, dat met het hunne ineenloopt, weten te waardeeren en te volgen. Wie het van beiden op den duur za1 winnen, wie recht zal verkrijgen bij de nakomelingschap, hangt af van de blijvende kracht, die de jongeren uit eigen boezem ontwikkelen, en de zorg en volharding, waarmede zij hun werk doorzettend, het meer en meer van natuurlijke overdrijving en fouten reinigen en ontdoen. Dit hebben zij althans op hunne tegenstanders vooruit, dat voor hen een leven zich opent vol leering en arbeid, terwijl genen met snelle schreden het graf naderen, uit welks duister nog niemand het hoofd heeft opgericht.

De poëzie is geen zachtoogige maagd, die, ons de hand reikend op de levensbaan, met een glimlach leert bloemen tot een tuiltje te binden, en zonder kleerscheuren over heggen heen te stappen, ja zelfs zich bukt en ons wijst, hoe de scherpste stekels het best kunnen dienen, om het schoeisel te hechten, dat de lange weg had losgewoeld, doch eene vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik, maar opdat wij vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten tot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugd in de diepste smart, doch tevens de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en tot bloedens toe ons de doornen in het voorhoofd drukt, opdat er de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie. Geen genegenheid is zij, maar een hartstocht, geen bemoediging maar een dronkenschap, niet een traan om 's levens ernst en een lach om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en een verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad, waarbuiten geen waarachtig heil voor den mensch te vinden is, en die alleen het leven levenswaard maakt. Anderen mogen buigen en bidden in bangheid en hoop, alsof zij door de planken der groeve den geur van het paradijs konden erkennen, en den landweg hunner bewegingen beperken tusschen de optrekjes der christen-deugden naar het verschiet der eeuwige zaligheid - zaliger de dichter, die geen drukking boven, noch om zich duldt, die de dingen dezer wereld langs zich voorbij ziet gaan met bewonderenden blik, en over allen den schijn zijner eigene schoonhied doende spelen, geen zucht van begeerte laat, als zij wijken - zoo wonderbaar en zoet als het leven dunkt hem de dood - maar die zichzelven godheid en geliefde tevens is, waar hij stormt en juicht, en weent en mijmert, eenzaam met zijn ziel onder de blauwe oneindigheid.


Inleiding II
Jacques Perk had geleden, wat hij zong, en er lacht door de Mathilde eene idylle uit het leven, zooals er van achter Iris de tragoedie van een menschenhart wenkt. De idylle verruischte in eene elegie, die dan in de breedere tonen van den hymnus overging, en de tragoedie treurde in 's dichters ziel, totdat de dood haar, voor zijn deel ten minste, ter ruste voerde. Maar mededeelingen te doen over beider oorsprong en verloop, is noodig noch wenschelijk. Niet de mindere kunstenaars zijn zij, bij wie verbeelding en gevoel zoo innig tezamensmelten, dat de werkelijkheid tot fantasie, maar tevens de fantasie weer tot werkelijkheid wordt. En de korte ontmoeting, toen twee harten elkander groetend voorbijgleden, was slechts het effen weefsel, waarin de dichter met gouden draden zijn droombeelden en bepeinzingen werkte.
In de Mathilde heeft Perk willen aanduiden, hoe zijn gemoed zich heeft ontvouwd en ontwikkeld, onder den invloed van een machtigen hartstocht en een schoone, hem nieuwe, natuur. Daartoe schetste hij eene reeks van tafereeltjes, die door onderwerp en tint de wisselende stemmingen verraden, waarin de innerlijke loutering is doorstreden en voltooid. Zoo volgen wij hem, waar hij eerst, gerukt uit de schaduw zijner ze1fgenoegzame eenzaamheid door den lichtenden aan blik der geliefde vrouw, zich geheel aan haar overgeeft, in eerbiedig opzien als tot de godheid zijner ziel en de incarnatie van zijn schoonheidsideaal, doch dan ook weder tot bezinning rijst en de sterfelijkheid zijner wenschen en van de Madonna zijner vereering erkent. Vrijwillig scheurt hij zich los en zoekt in zwervende afzondering zijn oude vrijheid en helderheid te herwinnen. Doch gescheiden van haar, in wier wezen het zijne zich had opgelost, vervalt hij van weemoedige mijmering in diepere melancholie, totdat hij ten laatste in twijfel en verlangen met zijne liefde schijnt te zullen ondergaan; eigen kracht en de rijkdom der heerlijke natuur om hem heen, hergeven hem langzamerhand echter zijn geestelijk evenwicht en het geloof in zichzelven, terwijl zij hem tot zuiverder genot van het schoone, dieper inzicht in het leven, en hooger opvatting van de liefde leiden. Steeds is Mathilde's beeld hem bijgebleven, maar steeds ook heeft het zich schooner en grooter gevormd, tot er geen aardsch verlangen meer aan hechtte, maar het in waarheid de verpersoonlijking geworden is van al het groote en schoone, dat zijn geest in dien tijd heeft genoten en gedroomd. Hij leerde al worstelend, dat de schoonheid zich niet begeeren, maar bewonderen laat, en het loon zijner worsteling is de godheid belichaamd, is de schoonheid zelf, nu zijn eigen schepping en de bezitting zijner ziel, de poolster, die hem richten zal in leven en in kunst. De laatste twee boeken zijn de vrucht van die rijpere ontwikkeling, zooals de beide voorgaande de bedwelming, ontwaking en daarop volgende wankeling van zijn hart in weinige lijnen teekenen. Nog op het derde boek heeft de strijd zijn indruk nagelaten, en in de keuze der onderwerpen zoowel als in hunne behandeling, voelen wij de laatste trekkingen eener smart, die in sluimer valt, terwijl over het vierde dezelfde zachte, diepe kalmte ligt, als van den zomeravond, waarin de eenzame scheper met zijne kudden mijmert. Deze ebbe en vloed der stemmingen is het, wat eenheid en samenhang aan het werk geeft, daar de epische band uit den aard der zaak niet al te streng is vastgehouden, en dikwijls zelfs, in de losse aaneenschakeling der lyrische beelden en bespiegelingen, geheel verdwijnt. Want al de afzonderlijke gedichten in de vier boeken, van de onvermengde verheerlijkingen der geliefde en de oogenblikken, dat reeds de twijfel van het bewustzijn begint te aarzelen, waarop de scheiding volgt, tot de kreten der vertwijfeling, zoo in de duisternis der onderwereld, als in de grootere verschrikkingen van lommer en morgenschemer, die een bevredigende oplossing vinden in de diep-bezielde verwondering van het slotsonnet; en van daar, door de rij van nu eens geweldige en stoute, dan weder roerende en peinzende, maar eindelijk hellere en rustiger tafereelen in de derde periode - die met de trotsche bekentenis in Het Lied des Storms sluit en de heerlijke overwinning op zichzelf en het leven, door de Hemelvaart verzinnelijkt - tot de Olympische zaligheid, die uit de klare vormen en tinten van het laatste boek ons tegenademt - 't zijn allen slechts treden om ons te voeren, in gedurige stijging, naar de verschijning der schoonheid in haar dageraad, de kroon van het geheele werk, zoowel als de voltooiing en vervulling van het vluchtige vizioen, waarmede de godheid als Sanctissima Virgo den ingang haars ternpels had geopend en gewijd.
Deze hoofdidee, die zich, voor minder nadenkende lezers, nog verder op bijwegen zou laten vervolgen, of onder een ander licht brengen , heeft de dichter met een zeker oog door de opvolgende sonnetten vastgehouden, en telkens weder in woorden of zinnebeelden aangewezen en herdacht. Reeds dadelijk in de terzinen van Erato, verneemt men uit den mond der Muze zelve, langs welken weg de draad der gedachte zal worden geleid, terwijl verschillende andere plaatsen, als Mijmering, regel 14; Gescheiden, r.13-14; de Roze, r. 13-14; Storm, r. 13-14; en eindelijk Wederzien, en Laatste Aanblik, in hun geheel, zóóvele vingerduidingen zijn, om den epischen gang van het werk te richten en te stuwen. Meerdere fijnheid echter van samenstelling en kunst, ligt er in de wisseling en nuanceering der stemmingen, hetzij die zijn gezet in zuiver lyrischen vorm, of zich in plastische schilderingen en wijsgeerige belijdenissen weerspiegelen, en die zoo zorgvuldig aan elkander zijn gelegd en gereid, dat niet dan een klein aantal onder allen, zonder schade voor beteekenis en indruk, in een andere schikking, dan de tegenwoordige, kan worden gevoegd. Zulks in bijzonderheden te ontleden en na te gaan, kan niet de bedoeling eener eenvoudige proeve wezen, die aIleen de noodigste, uiterste omtrekken raakt. Het zij eener kritiek overgelaten, die met liefde en inspanning opnemend, de kunstwerken allereerst uit zichzelvcn te verklarcn zoekt, maar den handgreep afwijst, wien het hoogste zoowc1 als het laagste slechts een gewcnschte vatting dunkt, om eigen geest en stijl te laten schitteren. Hier is het voldoende, zoo de cyclus nogmaals vluchtig wordt doorloopen en de algemeene golving aangegeven met luchtigen druk. Na de opdracht a an Mat h iIde, en de verschijning der voorspellende zangster, stort de dichter in eene rij van negen sonnetten zijn stijgenden hartstocht uit, die met den "stupor suavis" aanvangt in Eerste Aanb Ii k , en eindigt met de vergoddelijking in 0 c h ten dbed e. De fijnheid der overgangen verdient weI de aandacht. Iedere volgende uiting is machtiger , iedere verheerlijking hooger dan de voorgaande. Vorstin in de Schietbeek, staat zij als Meeder Gods in Madon n a, en de geheele natuur is met's dichters Iiefde een geworden, als hij uitroept: �Heelal, waarvoor ik biddend Jig gebogen!" Ooch van daar begint ook de wending en wel merkwaardige trek - niet omdat de vrouw zoo klein, maar wijI 's dichters ziel zoo groot is, en de vrijheid van eigen zijn aan geen sterfelijken wil (XIV) ten eigen kan geven. �Ik leef in u, en denk en doe als gij, Ik ga mij zelf, zooals ik nu ben, haten: Tot dweeper. .. tot een jonkvrouw maakt gij mij 1" zegt hij (in een der uitgevallene sonnetten) en prijst straks de wijsheid van het noodlot, dat hem scheidt van haar, �die mijn verdriet mij rooft �En vroolijk hart." En, schoon hij nog kart te voren had gezegd (xv) �Is liefde dwaling, kan men zoeter dwaIen?" staa t in Berg stroom zijn besluit vast. I-lij wil weg, maar toch ten antwoord op het vcrwijt: �Heeft al een ander me uit uw hart genomen?" verzekert hij : �Geef aan de zee - nooit zal zij wedergeven : In 't hart, waar liefde en cindeloosheid paren, Daar zal Mathild e, als 't goIfje in zee, in Ieven!" Zijn passie is even diep, niet zoo blind, geblcven en hij moet tot zichzelven komen in de eenzaamheid (XXII): �en mijn droomend harte meent, Dat cenzaam dolen het gelukkig maakt." Terwijl hij zich troost met de profeti sche gedachte: alk zei vaarwel .- ik zal haar wederzien!" Doch zijn wil is zijn hart te machtig geweest. Teruggeworpen op zichzelven uit de bedwelming, eerst eener vrouwelijke overgave, dan van een demonischen drang naar vrijheid, wankelt hij. De roes van zijn geestestrots en kortstondige mannekracht vervloog, terwijl het geluk, waaraan hij zich gewend had, hem door de vingers is weggewolkt. Nu pakt de smart zich dichter en dichter om zijn hoofd te zaam. Hij buigt , en hem doorsnijdt, wat Aeneas moet gevoeld hebben, toen hij, Karthago's strand achter zich latend, den gloed van Dido's doodsvlammen zag liggen op de morgenlucht. De zeven grotsonnetten verzinnelijken dezen geestestoestand. Ook hi], als gene, de dienaar van een noodlot, maar dat uit eigen boezem sprak, heeft zijn hellevaart te volbrengen, eer het beloofde land hem ten deele vallen kan. Met huivering en lust tegelijk aanvaardt hij den tocht, met de huivering voor het onbekende, met den lust van wie in de diepte zijner smart zelve naar verloren genieting grijpt. Zelfkastijdend vermeit hij zich in de verschrikkingen om hem heen, en zijne fantasie houdt ze vast en verlicht ze, of spint ze met wreede behaaglijkheid uit. Wei daagt Mathilde's beeld en wenkt (xxv), maar verdwijnen moet het weder in de duisternis, waaraan zijn ziel zich zat wil drinken. Totdat hem cindelijk op het toppunt der ontzetting, de onvermijdelijke terugwerking slaat en zijn geschokt gemoed naar kalmere beschouwing keert. Hij deinst terug, nu hij blikt in de vernietiging, waarin hij dreigde te storten, en gelouterd erkent hij: �Gij, rijk der tranen, waar de dood slechts lacht, Baart schrik - en niet der schoonheid huivrend schromenl" Weer rijst voor zijn geest de herinnering aan zijn vroegere ellende , voor dat Mathilde hem met hare liefde had begenadigd - daar daagt de verlossing, en juichend begroet hij den dag en het leven, wier waarde hij nu eerst heeft leeren kennen en verstaan. Den zomer zingt hij zijne verrukking toe, doch een meuwe strijd wacht hem. Zooals eens de smart, wil nu de lust des levens hem overweldigen en lokt en lonkt met bedriegelijkcn schijn. Kupris zweeft voorbij en uit haar begeerende trekken lacht Mathilde's masker hem tegen, dat zijn hart aan de waarheid van zichzelf (XXXIII) en van zijn liefde vertwijfelen gaat. Maar leed en verlangen, zaligheid en klachten , alles klinkt ten slotte harmonisch ineen , als hij nogmaals het gansche verledcn, met zijn dwaling en zijn drang, van de hoogte, waartoe hij zich heeft opgeworsteld, herdenkcnd overoogt, Gevoel van eigen kracht en van den rijkdom om hem wint de overhand op dofheid en verzwakking, en er ligt iets van de eeuwige dronkenschap der jeugd, maar niet minder van het diepe bewustzijn des mans, in de woorden: DO, Leven, dat in de eeuwigheid vervliet! 0, Liefde en DoodI mijn oog blijft op u staren, Dat wel uw duister, niet uw bodem zietl" Ret derde boek, waartoe wij nu gcnaderd zijn, vertoont een ander karakter dan de beide voorgaande. De Iyrische gloed, waar de verbeelding slechts een van de middelen tot uiting was, heeft plaats gemaakt voor de plastische kunst, die over hare groepen het licht en donker der wisselende stemmingen laat spelen. Toch is de hemel niet op eens helder. Bij voorkeur worden die toestanden en tooneelen genomen, waar de dichter kan toegeven aan zijn gepeinzen en aan den weemoed, dien hij nog nict geheel te boven kwam. Steeds weegt op hem zijn lijden, tc jong, om als cen last te worden afgeschud, of als herinncring gcnoten, en nog te dikwijls begeeft hem de waarhcid van de spreuk, die hij zelf, in een voorzeggende stonde, had gevoeld: (XXXVIII) DEn vrede heeft, wie vreugde vinden kan." Zoo de reflectie al voor een oogenblik wijkt, spreken toch slechts die verschijningen der natuur tot hem, waar het woeste en geweldige weerklank vindt aan iets in zijne eigene ziel, en eerst langzamerhand (XLVII) opent deze zich ten volle voor de zoete betoovering van schoonheid en rust, die den vermoeiden strijder rondom in sluimer te sussen zoekt. Zacht en klaar, rijst dan voor zijne oogen de vrome schare, knielend in de avondzon - dan breekt nog eenmaal de storm los, van de zucht naar het onbereikbare, van de smart om het verlorene, maar de stemmen van het woud heffen den triomfzang aan, die reeds voor eeuwen zielen had gedragen en geleid: �De duizend, die zichzelf nooit wezen konden, Zij hebben saam cen waarheid, die hen bindt Hun is 't geloof, dat spreekt uit duizend monden. Maar wie, wat menschlijk waar is, zelf ontgint, Voelt zich aan zich door zich aileen verbonden, En weet, dat hij voor zich slechts waarheid vindt." - En hooger valt hij in en jubelt hen tegen: �Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven, De Godheid troont - diep in mijn trotsch gemoed I" De sonnetten van het vierde boek, uitgesloten de zeven van Wed c r z i e n af, die het werk ten einde voeren, en van welke de laatste vijf gelijk loopen met het vijftal, dat den cyclus opent, laten zich evenals die der vorige afdeeling, in beschrijvende en bespiegelende onderscheiden. Maar de teekening is vaster, en de kleuren zijn zuiverder geworden, zonder eenige bijmenging van gevoeligheid en melancholie, terwijl de zwevende reflectie zich heeft gevestigd tot een wijsgeerig gedachtenleven, welks kring weI beperkt is, maar dat to h met den afgelegden gang van 's dichters ontwikkeling in geen willekeurig verband staat, Bet beweegt zich om de contrasten van individu en massa , fataliteit en vrijen wil , vragen, die bij hem vooral moesten opkomen, wien innerlijke drang en eigene daad , zelfbewustzijn en bezielde aandrift , tangs geheel andere paden, dan de meesten zijner natuurgenooten , zegevierend door den strijd des levens had den gevoerd. Natuurlijk mist de oplossing aile wetenschappelijke waarde , doch zij is gesteld in een vorm, waar verbeelding, ironie (LXIII) en zegging kracht om strijd den lezer zoeken te overreden en te omstrikken. Als bij aIle poetischc philosophieen, komt het ook hier minder er op aan, wat er wordt gezegd, dan wei, hoe het wordt gezegd, en welk licht de dichter op zijn overtuiging wcet te werpen door fantasie en gevoel. Hct werk is volvoerd, de to ht loopt ten einde. Als gene grootere zanger, dien hij van verre met niet gelijke voetstappen volgde, had Perk den opgang door hel en vagevuur naar het paradijs bestaan - ware het heiligschennis, er op te wijzen, dat ook het ieuwe Leven hier een afschaduwing vinden mocht, schoon de mystieke geur van Dante's rozen niet aan de lichtere bloesems der Mathilde te herkennen zij? - en hoewel, minder in kracht en lager van toon, slechts de geheimcnissen zijner eigene ziel, niet die van aarde en hemel onthullend, won ook hij zijne Beatrice, onsterfelijk zich vormend uit het beeld der sterfelijke vrouw. Als hij haar op aarde wederziet, gelukkig door eene andere liefde dan de zijne, smaakt hij een vreugde, die door de herinnering aan vroegere dagen niet wordt verstoord. Want gestegen op de hoogste trede der ladder, die de Helleensche wijze der wereld voorgehouden had, was hem de vergankelijke Mathilde, de ceuwige Godheid, de dartele Erato, de strenge KalHope geworden, en hij zelf van minnaar en droomer tot denker en kunstenaar gerijpt. Schoonheid had hem doen liefhebben, en de schoonheid had hem teruggestort, maar aan de schoonheid had hij zich weder opgeworsteld en zijn laatste en eenige bede was gericht tot de schoonheid. Met een proloog en een epiloog heeft de dichter zijn werk aan intrede en uitgang gedekt, niet zonder een poging te wagen, om het karakter zijner kunst, zoowel als het kleed, dat hij koos, in weinige woorden te rechtvaardigen. Het zou overbodig zijn, nog iets ter verdediging van cen versvorm te willen aanbrengen, waarin de schepper der Commedia de zoetheid zijner jeugd vereeuwigd heeft, en dien een Milton niet versmaadde, zoo dikwcrf hij zijn diepst gemoed ontsloot. Krachtiger kampioen dan de hechtste theorie, staat de geschiedenis en leert, dat sinds de herleving der letteren, geen verandering van srnaak , - of het moest de onfrischheid der 18- eeuw wezen - noch verschil van richting, - kan men zich grooter contrast denken dan Ruckert en Rossetti I Platen en Prudhomme? - het klinkdicht heeft kunnen ontdoen van de verwonderlijke betoovering, waarrnede het de fijnsten en hoogsten, zij het niet tot trouwen dienst, dan toch tot tijdlijke hulde I dwong, zoodat het steeds, ja, thans meer dan immer, de plaats heeft ingenomen, voor den nieuweren tijd, die epigram, elegie, en idylle te zamen, in de oudheid, mochten bekleeden. iettemin doet de vraag zich op, waarin de oorzaak dier voortdurende gunst gelegen is, eene vraag, die wei zoozeer de aandacht verdient , als het onderzoek naar den oorsprong en de eerste beoefenaren van het sonnet. Poezie moet voor alles plastiesch zijn, voor het oor niet minder dan voor het oog, in uitdrukking zoowei als in rhythmus; op wijsgeerigen grond, in zooverre de plastiek haar het mid del is, waarmede zij , door de zinnen , tot den geest spreekt, en zichzelve, als het ware, vasthoudt ; naar historische ondervinding, omdat de bestc dichters ten allen tijde plastiesch waren, en niet zeggen, wat zij gevoelen - hoe zouden zij het ook? - maar het volgens de lijnen hunner fantasie houwen in de grondstof van het woord Zoo deden de groote Engelschen en de groote Italianen, Goethe en de Ouden; doch Hellas had dit op ons voor, dat zijn verbeelding frisch en klaar in den morgen des levens, iedere uiting der ziel, scherp en toch zacht als de trekken zijner munt, vol maar vast als de beelden zijner tempels, vermocht te graveeren en te beitelen in de taal, die, naar verlangen, hard als het marmer zijner groeven, of, als de honig zijner bergen, vloeibaar kon zijn. Maar wij nieuweren, wier voorstellingsvermogen en wier zeggingswijze gedrukt gaat en zich afmat onder den eeuwenheugenden last van overgeleverde zinswending en ingestempelde beeldspraak, wier taal daarbij, ondanks de afslijting en schaarschte der uitgangen, den klankenrijkdom en het monumentale karakter der klassieken mist, wij weten door andere middelen en langs nieuwe wegen in onze tekortkomingen te voorzien. De beeldende macht der menschheid is minder geworden, maar onze beelden 6verschijnen die der antieken in alomvattenden rijkdom en ver-grijpende vlucht; de gang der verzen is verslapt, en de golving onzer voetmaten vereffend tot eenvormigheid, doch op het bonte mozatek der rijmcn doen wij hun val hooger trillen of dieper galmen , van tred tot tred, dat men den slependen toon en de matheid der beweging vergeet om de weelderige zoetheid van den weerkaatsten klank en de weerspiegelde gedachte. En zoo weten ook wij onze versblokken te gieten, glanzend en klinkend als metaal, onwrikbaar en massief als gebeeldhouwd uit graniet, of luchtig en kleurig , als wieglende bloesems op den adem des winds. Maar canzonen en stanzen, terzinen en strophen - door welk een fijnheid van bouw en verscheidenheid van muziek zij ook met de ruischende koren der Grieken trachten te wedijveren, geen van allen, die in plastiesche harmonie en architektonische schoonheid deze laatsten z66 nabij kornt, als het eenige sonnet. Ret sonnet - naar den wille des meesters bcurtelings zoet-rokig minnedicht, of stroomende hymne uit de diepten der ziel, als een attische zuilenrij open en helder, of met het halflicht en de mysterien van een gothisch booggewelf, vat het iedere flikkering en tint van het menschelijk gemoed in een vorm, die den geheelen schat van middelen en krachten, door het rijm geschapen, met al de subtiele kunst van de lyriek der Ouden verbindt: en er schuilt niet minder noodzakelijkheid en wet in de schijnbare willekeur, waarmede hier de keer van de basis afhangt, dan zich in de chorische responsie van een Pindaros en een Sophokles vertoont. Iedere aandoening is als een golf der zie\. Zij wordt geboren en rijst tot haar toppunt en lost zich weer op in zachtere breking of forscheren slag. Deze mijmert en droomt, verliest zich in zichzelve, en vergaat al ruischend in glimlach of tranen : gene komt en stuwt zich voort en stormt al hooger, maar valt weer terug in weemoed of hopen, of dwingt zich en Ik beschouw mijne taak als afgedaan. Veel, zeer veeI blijft er te zeggen over '5 dichters taal, "die verworven door oefening en studie, en de verbruikte handgrepen en vormen, de misbruikte wendingen en figuren vermijdende en versmadende, tegelijk innig en heeldend, welluidend en rustig kon zijn"; over zijn plastiesche kracht, waarmede hij de verschijningen der natuur, lichte als donkere, liefe1ijke als grootsche, vermocht te zien en te schilderen; "over de stoutheid zijner conceptie eindelijk, in beeld als in gedachte, de eerste een uitvloeisel van zijn veelomvattende - maar daarom niet minder fijn in bijzonderheden zich vermeiende - fantasie, de laatste van een wijsgeerige verstandsontwikkeling, die staat In willend besluit. Niet anders de rhythmische golf van het sonnet, die met de quatrijnen nadert en groeit in stijgende rolling, om zich weer uit te storten met de terzinen, en te vervloeien in schuimende branding, of vonklende druppen, of rustige eb. Er lOU een belangwekkende stu die te schrijven zijn over de verschillende rijmschikkingen en technische fijnheden van versval en overgang, waardoor deze "lamzaligste aller vorrnen" iedere rimpeling van het gevoel, iedere wending van het sentiment, iederen ademtocht der scheppende stonde vasthoudt en weergeeft, zooals de plooien en vlakken van het vochtige kleed de ronding en de lijnen van het levende lichaam daaronder verraden. toch elk harer ideeen wist te verzinnelijken, en veelmalen uitsloeg in den gloed eener intellectueele passie, zooals ons tot dusverre nog slechts uit enkele gedeelten van Potgieter's Flo ren c e had mogen toestroornen." Doch ik hoop, dat de voorgaande bladzijden wenken te over bevatten, voor wie zich in een nadere beschouwing van dezen bundel verdiepen, en daarbij het standpunt zou willen kennen, waarop men zich te zijner beoordeeling te plaatsen heeft. De scherpe blik en de hoogte der vlucht - zoo iets, dan zijn zij de maatstaf, waamaar men de waarde eens -dichters onderzoeken moet. Genen heeft men den onzcn gegund, maar niet minder verwacht ik ook, dat men eens beamen zal, wat ik nu juist een jaar geleden omtrent deze nederschreef. En zoo moge mijn laatste woord een herinnering zijn aan de meesters, die ook hij had leeren hoogschatten, boven anderen: "In de Mat hi Ide verschijnt de Liefde ook eindelijk ons volk, als wie zij bij aile groote dichters van aile tijden geweest is. Bij allen - hetzij men haar als de JSlP,j :1eo;, als de moeder der muzen en der philosophic, als de macht, die de sfeeren des hemcls beweegt, of als de ziel van het al mcende te moeten aanroepen, met een hulde, wier vloed, door de eeuwen heen ruischend, zijn steilsten golfslag over de lippen van den stoutsten zanger onzer dagen stuwde. En hiermede heeft onze literatuur zich vastgeknoopt aan het liefelijkste en verhevenste van wat de verzonken geslachten hebben gezongen, aan de ideeen en idealen van een Plato, aan de bedwelmendzoete mystiek van den vader der Italiaansche humanisten, en aan de verrukkingen en adoraties van den schoonsten hymnus, dien ooit ons aller Moeder een sterveling heeft ingeftuisterd, van die eeuwigvloeiende "Tel van aandoening en zaligheid, den onvergelijkelijken Ep ips ychi d ion." September 1882. WILLEM KLOOS. 0