zondag 29 juli 2012

Bevolkingsgroei

Bij bevolkingsgroei denk ik aan een zich ontwikkelende bevolking of aan een langer wordende bevolking door gezondere voeding of zo. De bevolking, die afgebakende groep, groeit. Maar het is dus geen afgebakende groep, het is het totaal en het aantal van dat totaal groeit.

Vogels en het Hooglied

Het begon dus allemaal met nesteldrang en commentaar op het Hooglied. Nee, daar begon het niet mee, maar dat is wel het oudste wat we gevonden hebben. De nesteldrang geschreven kort voor 1140 in Rochester door een (Zuid)westvlaamse Benedictijner monnik. Het commentaar op het Hooglied rond 1100 in de abdij van Egmond door ene Willeram. De nesteldrang als penneprobeersel, met ter toelichting in het Latijn dezelfde tekst, bewust -zo lijkt het- zo dicht mogelijk bij het Nederlands gehouden. Het commentaar op het Hooglied is een soort vertaling uit het Oud-hoogduits en middeleeuws Latijn, een heus boek. Allebei over de liefde, de ene tekst wat aardser dan de andere.

Context
Rond het jaar 1000 nam het aantal mensen in Europa geleidelijk maar duidelijk toe, herleefde de handel en ontstonden steden. In Italië en Frankrijk werden universiteiten gesticht. Kruistochtridders en handelaren ontdekten een wijdere wereld. De elfde eeuw laat grote ontginningsactiviteit zien.
In 1122 wordt in het concordaat van Worms vastgelegd dat de Duitse koning niet meer als enige zeggenschap heeft over kerkpolitieke zaken.

zondag 15 juli 2012

Die van het glas rood

Dag vijf van onze raampoëzie. Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjens


Op blz. 31 nummer LXXII

Wij zaten met ons vieren
In den tuin van de sociëteit.
"Kijk, jongens!" riep Sand, "wat passeert daar
Een eeuwig knappe meid."

"Ja," zei Kaai, "dat's een pracht van een meisje!
Zoo zijn er geen twaalf in 't land"
"Ik hoor," zuchtte Haas, "ze is in stilte
Geëngageerd met een luitenant."

"Wat mankeert je, Paal?" riep Sand weer,
"Je wordt zoo bleek als de dood!
Neem wat dubbelgebeide!" - "Neen, Dundas!"
Schreeuwde Haas, "breng gauw een glas rood!"

Wel dronk ik, om Haas te pleizieren,
Het rood uit, - ook smaakte 't wel goed, -
Maar op geen van mijn beide wangen
Herriep het den rozengloed.

Sinds ik weet, dat een luitnant in stilte
Mag bluffen op háár bezit,
Zien mijn vroeggeknakte wangen
Onherroepelijk marmerwit.

zaterdag 14 juli 2012

Die van Knaap de kapper o.a.

Dag vijf van onze raampoëzie. Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjens


Op blz. 30 nummer LX
Toen Knaap mij de laatste maal knipte,
Was hij aangedaan onder zijn werk.
"Wat wordt u al grijs!" sprak hij somber,
"Ik vrees, u studeert te sterk."

En Jongmans, toen hij mij gistren
De maat voor een pantalon nam,
Keek van mijn magerheid zóó op,
Dat ik dacht, dat hem iets overkwam.

Vater Muller ontzei me zijn tafel.
Ze verliep anders heelemaal.
Mijn holle kaak deed de lui denken.
Het eten was bij hem zo schraal.

En mijn oppasser heeft zelfs den ploert al
Een goed woord voor een draagplaats verzocht,
Als soms mijnheers begraafnis
Te Leiden plaats hebben mocht.

Maar wie er ook zien en beweenen,
Dat ik zoo jong moet vergaan,
Niet hare grijsblauwe oogjes,
En die hebben 't mij juist gedaan.

De stoep van de melkboer

Toen ik voor de raampoëzie een recente uitgave van Snikken en Grimlachjes kocht bij Van Leeuwen, las de verkoopster mij Immortelle XLIX (nr. 39) voor. Er ontstond wat verwarring over het geslacht van de melkboer, ten minste bij mij. De melkboer zegt immers iets tegen 'haar meid'. Pas vandaag realiseerde ik me dat 'haar' niet slaat op de melkboer, maar op de aanbedene. Betekent ook dat Paaltjens niet zat te huilen op de stoep van de melkboer, wat ik ook al raar vond. Helder.

Die van de melkboer

Dag vier van onze raampoëzie, Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjens.

Op blz. 29 nummer XLIX
Wel menigmaal zei de melkboer
Des morgens tot haar meid:
'De stoep is weer nat.'Och, hij wist niet
Dat er 's nachts op die stoep was geschreid.

Nu, dat hij en de meid het niet wisten,
Dat was minder;-maar dat zij
Er hoegenaamd niets van vermoedde,
Dat was wel hard voor mij.

XXIII

Dag vier van onze raampoëzie, Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjens.

Op blz. 28 nr. XXXIII
Mijn hart was toegevroren,
Mijn tranen vloeiden niet meer.
Toen trof mij haar gloeiende blikstraal,
En de wateren ruischten weer.

O ware ik toch verdronken
In den bitterzilten vloed!
In brakke liefdetranen
Te smoren is honingzoet.

Op zoek naar de Vijftigers

Gelezen: 'Hugo Claus vertrekt naar Parijs - Contacten tussen experimentele schilders en schrijvers' van  H. Brems uit 'Nederlandse literatuur, een geschiedenis'. Mijn beeld nu:

De Vijftigers zijn experimentele dichters. Hun poëzie besteedt uitgesproken aandacht aan klank, vorm, plaats van woorden in de zin en het vers, en de effecten van woordcombinaties; de quasi-materiële aspecten van de taal.
Er wordt gestreefd naar een nieuwe, voor ieder verstaanbare, vitale poëzie, wars van alle oude schoonheidsidealen en vormen. Het is een aanval op de hypocrisie van de 'letterdames en -heren' die ook na de schok van de oorlog verder schrijven alsof 'holland een rose perzikentuin' is.
De Vijftigers waren in de beginjaren aangesloten bij de Experimentele Groep, die eind 1948 opgaat in Cobra. Al snel is er een officiële breuk, maar de contacten en verschillende samenwerkingsverbanden blijven. Er ontstaan teksttekeningen, peintures-mots, gezamenlijke bundels e.d. Individuele kunstenaars beperken zich niet tot één discipline: schilders schrijven en dichters schilderen.
De poëzie van de Vijftigers draaide in het begin om spontane expressie, de vitale uitingsdrang in wisselwerking met de suggesties van het materiaal (taal). Later verschoof het accent naar dat materiaal: de taal, autonoom, als aangever van vormen en betekenissen. Die stroming kent een paradoxale spanning:

- tussen expressie en autonomie,
- tussen overgave aan de taal en beheersing ervan,
- tussen surrealistisch geïnspireerd automatisme en bewuste constructie en manipulatie

Die aspecten komen tegelijkertijd voor in gedichten van Vijftigers. Bijvoorbeeld in 'Ik tracht op poëtische wijze' van Lucebert.

vrijdag 13 juli 2012

Beeldend werk van Jan Elburg


Aforisme

Aforisme - een betekenisvolle spreuk [Van Dale online]

Aforisme - [<Gr. aforismos, afgrenzing, spreuk], o. (-n), korte, pittige spreuk; op zichzelf staande sententie, die geen deel uitmaakt van een bepaald denksysteem, maar wel karakteristiek is voor een bepaalde gedachtengang of geesteshouding: aforismen behelzen gewoonlijk hetzij een inval, hetzij een plotselinge verheldering. [Summa 1973]

[Niet in WP1932 of 1947]

Opgezocht naar aanleiding van de inleiding van Ik zie scherper door de taal. De titel is 'een aforisme dat werd aangetroffen in zijn nalatenschap'.

Ook gevonden:
Agnaten of zwaardmagen zijn mannelijke bloedverwanten, die in de mannelijke lijn van den gemeenschappelijken stamvader afstammen. Het Romeinse recht noemt de familiebetrekking dier mannen agnatio .... De grondslag der agnatio is de macht, die aan mannen alleen toekomt. De agnaten zijn de zoodanigen, die onder dezelfde vaderlijke macht staan of zouden staan, als het stamhoofd nog leefde. Er kunnen dus ook vrouwen als eindleden der agnatio bijkomen maar zij zetten de agnatio niet voort in haar kroost, dat onder vaderlijke macht is gesteld van een ander stamhoofd. [WP1932]


Ik zie scherper door de taal

Mooie titel die ik niet kon laten liggen na een uurtje vrij: kijken in het Stedelijk Museum van Schiedam. Nog niet gelezen, vind ik een hier over te schrijven citaat, twee mooie stukken achter elkaar op bladzijde 36:

...
En de zwarte slagroom
van de schaduw,
de zware.

Wat een landschap
om over de schreef van de horizon
te gaan.